ECLI:NL:RBDHA:2017:1395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlenging van de functieduur van een militair in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair, eiser, en de minister van Defensie, verweerder, over de weigering van de minister om de functieduur van eiser in het buitenland te verlengen. Eiser, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, had verzocht om verlenging van zijn functie [functie 2] met 1,5 jaar, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gevraagde verlenging niet kon worden toegestaan, ondanks een positief advies van de NMR/SNR. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 19 februari 2016, waarin de weigering werd gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking kwam. De rechtbank heeft ook het primaire besluit van 4 september 2015 vernietigd, omdat de minister erkende dat de Nota van 18 december 2014 niet van toepassing was op de verlenging van de functieduur. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de militair en de organisatie bij het toewijzen van functies in het buitenland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1892 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.A.M. Lemeer-Smeets),
en

de minister van Defensie , verweerder

(gemachtigde: mr.drs. A.J. Verdonk).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2015 heeft verweerder het rekest van eiser van 14 juli 2015, waarbij is verzocht om verlenging op zijn functie [functie 2] (NLD NMR) met 1,5 jaar, afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Aan eiser, [functie 1] bij de Koninklijke Landmacht, is bij besluit van 8 februari 2013 de functie van Sr Facilitair Mdw bij NSE/SHAPE Mons toegewezen voor de periode 1 februari 2013 tot 1 februari 2016.
Na één jaar werd de functie van Sr Facilitair Mdw opgeheven en is eiser de functie van [functie 2] bij de NLD NMR toegewezen, waarbij de functieduur behorende bij zijn vorige functietoewijzing niet is gewijzigd.
Bij rekest van 26 november 2014 heeft eiser verzocht om verlenging op zijn functie [functie 2] met één jaar. Eisers verzoek is voorzien van een positief advies van de NMR/SNR (Senior National Representative) te SHAPE om eisers vrijvaldatum te verschuiven naar 1 februari 2017.
Bij besluit van 17 december 2014 heeft verweerder het rekest van eiser afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2015 is de functieduur van eisers functie verlengd van 1 februari 2016 tot 1 augustus 2016.
Bij rekest van 14 juli 2015 heeft eiser verzocht om verlenging op zijn functie [functie 2] met 1,5 jaar. Eisers verzoek is voorzien van een positief advies van de NMR/SNR te SHAPE.
Bij besluit van 4 september 2015 is eisers rekest van 14 juli 2015 afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 1 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser is op 9 februari 2016 gehoord in het kader van zijn bezwaar.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 februari 2016, waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard.
1.2
Eiser heeft tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen (SGR 16/1891 MAW).
1.3
Bij besluit van 3 mei 2016 is eiser met ingang van 1 augustus 2016 tot en met 31 oktober 2016 geplaatst op de arbeidsplaats “zwevend”. Deze arbeidsplaats wordt gebruikt voor militairen aan wie nog geen andere functie kan worden toegewezen aansluitend op het moment dat:
* de functie is vervallen;
* de duur van een functievervulling is afgelopen;
* een opleiding is afgerond.
Indien in de “zwevende periode” aan eiser geen functie is toegewezen, wordt hij aansluitend aan deze periode aangemerkt als herplaatsingskandidaat.
Eiser heeft bij brief van 7 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4
Bij uitspraak van 5 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit van 19 februari 2016 en het primaire besluit van 4 september 2015 geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep, onder de overweging dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gevraagde verlenging niet toegestaan kan worden.
1.5
Bij brief van 22 juli 2016 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de sollicitatieprocedure ter zake van eisers functie is afgerond en dat een geschikte kandidaat is geselecteerd. Voorts wordt ingegaan op de situatie van andere door eiser genoemde militairen.
1.6
Bij besluit van 28 juli 2016, nr. 3975550, is het besluit van 3 mei 2016 ingetrokken. Eiser wordt met ingang van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 geplaatst op de arbeidsplaats “zwevend”. Indien in de “zwevende periode” aan eiser geen functie is toegewezen, wordt hij aansluitend aan deze periode aangemerkt als herplaatsingskandidaat.
Bij besluit van 1 augustus 2016 is de functieduur van eisers functie verlengd van 1 augustus 2016 tot 1 oktober 2016.
Eiser heeft bij brief van 8 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 28 juli 2016 en 1 augustus 2016.
1.7
Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft verweerder eiser de functie van [functie 3] te Oirschot - Strijpse Kampen toegewezen met ingang van 1 oktober 2016 met verwachte einddatum (tot) 1 oktober 2020 (datum beschikbaar 1 oktober 2018). Het besluit met nr. 3975550 komt te vervallen.
Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.8
Bij besluit van 7 december 2016 heeft verweerder het reeds ingetrokken besluit van 3 mei 2016 herroepen. Aan eisers bezwaar wordt volledig tegemoet gekomen, aldus verweerder. Aan eiser wordt een proceskostenvergoeding toegekend.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de wenselijkheid van eisers aanblijven wordt onderkend, maar dat vooralsnog niet is gebleken dat er niet op andere wijze in de beoogde continuïteit kan worden voorzien. Indien er geen geschikte kandidaten voor eisers functie blijken te zijn, dan kan eiser alsnog worden benaderd voor een mogelijke verlenging. Hiertoe ziet verweerder vooralsnog geen aanleiding. Gebleken is dat vervanging van de in het buitenland geplaatste militair na verlenging nog grotere problemen oplevert, nu er vaak sprake lijkt te zijn van werkconcentratie bij de meest ervaren medewerker. De organisatie heeft er belang bij dat eisers functie tijdig beschikbaar komt voor overige militairen die hun kennis en ervaring willen verbreden door een functievervulling in het buitenland.
3 Eiser heeft gewezen op het nadrukkelijk positief advies bij zijn rekest van de NMR/SNR te SHAPE. Voorts heeft eiser gewezen op het e-mailbericht van directeur Personeel en Organisatie van het Commando Landstrijdkrachten (de directeur P&O CLAS) van 1 oktober 2015, waaruit blijkt dat er altijd een operationele noodzaak moet zijn bij een verzoek tot verlenging voorzien van een nadrukkelijk positief advies van de commandant/NMR/SNR. Voorts heeft hij gewezen op het e-mailbericht van 27 januari 2016 ter zake van verzoeken tot verlenging bij 1 German/ Netherlands Corps (1GNC), waaruit blijkt dat de directeur P&O CLAS met de NSO (lees SNR) van 1GNC heeft afgesproken dat een verzoek tot verlenging voorzien van een nadrukkelijk positief advies wordt overgenomen. Dit is in lijn met de CLAS publicatie op intranet betreffende verlenging en verkorting, aldus eiser.
Eiser heeft bij brief van 9 december 2016 de rechtbank gewezen op de nieuwe nota ‘Plaatsing buitenland’ van 21 november 2016, waaruit volgens hem niet blijkt dat er een zwaarwegend organisatiebelang dient te zijn om verlenging toe te staan. Niet valt in te zien waarom in zijn geval door verweerder wel nadrukkelijk die eis wordt gesteld.
4.1
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt de functie in beginsel voor minimaal twee jaar en maximaal drie jaar toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.
Ingevolge artikel 17, vierde lid, van het AMAR komt de militair gedurende de eerste twee jaar van functievervulling in beginsel niet in aanmerking voor plaatsing op een andere functie.
4.2
Namens verweerder is door de directeur P&O CLAS in de Nota ‘Plaatsing in het buitenland’ van 18 december 2014 (de Nota), nr. 2014018912, vermeld:

Opvolgende plaatsingen van militairen in het buitenland kunnen leiden tot een te eenzijdige ervaringsopbouw en tot een sociale en/of financiële afhankelijkheid. Hierdoor wordt herplaatsing van een militair op een functie in Nederland bemoeilijkt.
Daarnaast is het gewenst dat zoveel mogelijk militairen in de gelegenheid worden gesteld internationale werkervaring op te doen en is het van belang dat deze in het buitenland opgedane kennis en ervaring in vervolgfunctie(s) in Nederland wordt benut.
Gelet op het bovenstaande kom ik tot de volgende richtlijnen:
Militairen geplaatst op een functie in het buitenland krijgen geen vervolgfunctie in het buitenland toegewezen.
De laatste functie die de militair wordt toegewezen voor het leeftijdsontslag betreft geen functie in het buitenland.
Uitsluitend op grond van een dringend organisatiebelang kan van voorgaande richtlijnen worden afgeweken.
Deze nota treedt in werking op de datum van dagtekening. De nota ‘Toewijzing van (vervolg)functies in het buitenland’ van 21 november 2005, met nummer ILM2005/32007, en de nota ‘Stringent toepassen richtlijnen buitenlandplaatsingen’ van 11 augustus 2011, met nummer 2011015690, komen met het uitgeven van deze nota te vervallen.
4.3
Namens verweerder zijn door de Commandant Landstrijdkrachten in de Nota ‘Plaatsing buitenland’ van 21 november 2016 (de nieuwe Nota), nr. CLAS2016017316, richtlijnen neergelegd voor functietoewijzing van functies in het buitenland. Deze nota treedt in werking op de datum van dagtekening. De nota ‘Plaatsing in het buitenland’, met nummer 2014018912, komt met het uitgeven van deze nota te vervallen.
5 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6023) betreft het al dan niet toewijzen van een functie een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt mee dat de toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot de vraag of de minister, gelet op hetgeen eiser tegen het besluit heeft ingebracht, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel. Hetzelfde geldt ook voor het al dan niet verlengen van de functieduur (rechtbank Den Haag 8 augustus 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:16923).
6 De rechtbank is van oordeel dat reeds gezien het besluit tot verlenging van de functieduur tot 1 oktober 2016 het thans bestreden besluit van 19 februari 2016, waarbij de weigering om de functieduur te verlengen na 1 augustus 2016 wordt gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking komt. Het primaire besluit van 4 september 2015 kan om die reden evenmin in stand blijven.
Het beroep heeft, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op het besluit van 9 december 2016, voor zover uit dit besluit voortvloeit dat de verlenging van de functieduur tot 1 oktober 2016 wordt gehandhaafd. Eiser kan zich niet vinden in het einde van de functieduur per 1 oktober 2016.
Het besluit van verweerder van 9 december 2016, waarbij onder meer het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2016 niet-ontvankelijk is verklaard, onder de overweging dat eiser geen procesbelang heeft, komt gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking. Eiser heeft ter zitting medegedeeld dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 12 oktober 2016, waarbij hem met ingang van 1 oktober 2016 een nieuwe functie is toegewezen. De reden hiervan is dat hij anders als gevolg van het besluit van 28 juli 2016 per 1 oktober 2016 zwevend zou worden geplaatst, wat een eerste stap richting overtolligheid kan zijn, en hij geen onzekerheid wilde op dit punt.
De rechtbank overweegt dat het niet aanwenden van rechtsmiddelen tegen het besluit van 12 oktober 2016, gelet op voornoemde gang van zaken, niet aan eiser mag worden tegengeworpen in het kader van procesbelang. Anders dan verweerder acht de rechtbank wel procesbelang aanwezig. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 9 december 2016, voor zover hieruit voortvloeit dat de verlenging op functie tot 1 oktober 2016 wordt gehandhaafd, inhoudelijk beoordelen en bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 9 december 2016 in stand kunnen blijven.
7 Verweerder heeft in het bestreden besluit van 19 februari 2016 erkend dat de Nota van 18 december 2014 ziet op plaatsing op een functie en niet op verlenging van de functieduur in het buitenland en dat de Nota ‘Stringent toepassen richtlijnen buitenlandplaatsingen’ van 11 augustus 2011 niet meer van kracht was. Verweerder heeft in het kader van de aan de orde zijnde verlenging wel belang gehecht aan de in de Nota van 18 december 2014 omschreven wenselijkheid om zoveel mogelijk militairen in de gelegenheid te stellen internationale werkervaring op te doen.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 5 juli 2016 geoordeeld dat verweerder bij een (zwaarwegend) dienstbelang de gevraagde verlenging kan afwijzen. Verweerder had onvoldoende gemotiveerd waarom de gevraagde verlenging in dit licht niet toegestaan kon worden.
Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat door eisers leidinggevende (de NMR) op 25 mei 2016, ter verduidelijking van zijn e-mailbericht van 5 januari 2016 aan de vacaturehouder, is aangegeven dat er tijdelijk een noodzaak bestond om eiser op zijn functie te verlengen. De voorbereidingen van de Warschau Summit in juli 2016 gebeuren voor een belangrijk deel bij SHAPE. Dit is niet direct van invloed op de functie van eiser, maar geeft extra werklast voor de NMR en de DNMR. Taken in de administratief-ondersteunende sfeer zijn gedelegeerd aan eiser. De continuïteit van de taken van de NMR en DNMR kan alleen worden gewaarborgd als de herverdeelde taken door eiser worden uitgevoerd. Bovendien zal het enkele maanden - zo niet langer - duren voordat de opvolger van eiser is ingewerkt en zijn eigen netwerk heeft opgebouwd. Het afbreukrisico wordt aanzienlijk verlaagd wanneer alle drukte en na-effecten van de summit voorbij zijn. De voorzieningenrechter was van oordeel dat verweerders betoog dat een te hoge werklast geen aanleiding kan zijn voor een functieduurverlenging niet kan worden gevolgd.
De rechtbank volgt de overwegingen van de voorzieningenrechter en maakt deze tot de hare.
Uit het besluit op bezwaar van 9 december 2016 vloeit onder meer voort dat het besluit om de functieduur van eisers functie te verlengen van 1 augustus 2016 tot 1 oktober 2016 wordt gehandhaafd. Hiermee is het bestreden besluit van 19 februari 2016, zoals overwogen onder 6, gewijzigd.
De rechtbank overweegt dat verweerder het bestaan van een (zwaarwegend) dienstbelang per 1 oktober 2016 thans voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft ter zitting herhaald dat, ondanks een positief advies van de NMR/SNR, wordt beoordeeld of met een verlenging van de functieduur zowel het organisatiebelang als het belang van de militair is gediend.
Verweerders belang is erin gelegen om zoveel mogelijk militairen in de gelegenheid te stellen internationale werkervaring op te doen. Het is van belang dat de in het buitenland opgedane kennis en ervaring in vervolgfunctie(s) in Nederland wordt benut. Opvolgende plaatsingen in het buitenland kunnen leiden tot een te eenzijdige ervaringsopbouw en tot een sociale en/of financiële afhankelijkheid, waardoor herplaatsing op een functie in Nederland wordt bemoeilijkt.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat er zes kandidaten op gesprek zijn geweest. Er is rekening gehouden met de vakantie van eiser in augustus 2016. De opvolger van eiser is per 1 september 2016 gekomen en hij is ruim een maand ingewerkt door eiser. De opvolger functioneert en verweerder heeft niet vernomen dat deze inwerktermijn problemen met zich mee heeft gebracht.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het bericht van de NMR op 25 mei 2016 blijkt dat een verlenging van eiser op de functie enkel wordt bepleit tot het moment waarop alle drukte en na-effecten van de summit voorbij zijn. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn belang bij vervulling van de functie na 1 oktober 2016 zwaarder dient te wegen dan het hiervoor geschetste organisatiebelang van verweerder. De enkele wens om de functie te blijven vervullen is daartoe onvoldoende. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat er voldoende belangstelling was voor zijn functie en dat zich per 1 september 2016 een kandidaat heeft aangediend om hem op te volgen in zijn functie. Hieruit volgt dat de continuïteit van zijn werkzaamheden bij SHAPE per 1 oktober 2016 is gewaarborgd. Verweerder heeft dan ook bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kunnen komen tot het besluit om eisers functieduur te laten eindigen op 1 oktober 2016. De rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 9 december 2016 zullen dan ook in stand worden gelaten.
8 De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Bpb vastgesteld op € 990,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 495,-- bij een zaak van gemiddeld gewicht).
Voorts dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 19 februari 2016;
  • herroept het primaire besluit van 4 september 2015;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 december 2016, voor zover hieruit voortvloeit dat het besluit van 1 augustus 2016 wordt gehandhaafd;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 december 2016 in stand blijven;
- - draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.