4.3Namens verweerder zijn door de Commandant Landstrijdkrachten in de Nota ‘Plaatsing buitenland’ van 21 november 2016 (de nieuwe Nota), nr. CLAS2016017316, richtlijnen neergelegd voor functietoewijzing van functies in het buitenland. Deze nota treedt in werking op de datum van dagtekening. De nota ‘Plaatsing in het buitenland’, met nummer 2014018912, komt met het uitgeven van deze nota te vervallen.
5 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6023) betreft het al dan niet toewijzen van een functie een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt mee dat de toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot de vraag of de minister, gelet op hetgeen eiser tegen het besluit heeft ingebracht, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel. Hetzelfde geldt ook voor het al dan niet verlengen van de functieduur (rechtbank Den Haag 8 augustus 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:16923). 6 De rechtbank is van oordeel dat reeds gezien het besluit tot verlenging van de functieduur tot 1 oktober 2016 het thans bestreden besluit van 19 februari 2016, waarbij de weigering om de functieduur te verlengen na 1 augustus 2016 wordt gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking komt. Het primaire besluit van 4 september 2015 kan om die reden evenmin in stand blijven.
Het beroep heeft, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op het besluit van 9 december 2016, voor zover uit dit besluit voortvloeit dat de verlenging van de functieduur tot 1 oktober 2016 wordt gehandhaafd. Eiser kan zich niet vinden in het einde van de functieduur per 1 oktober 2016.
Het besluit van verweerder van 9 december 2016, waarbij onder meer het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2016 niet-ontvankelijk is verklaard, onder de overweging dat eiser geen procesbelang heeft, komt gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking. Eiser heeft ter zitting medegedeeld dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 12 oktober 2016, waarbij hem met ingang van 1 oktober 2016 een nieuwe functie is toegewezen. De reden hiervan is dat hij anders als gevolg van het besluit van 28 juli 2016 per 1 oktober 2016 zwevend zou worden geplaatst, wat een eerste stap richting overtolligheid kan zijn, en hij geen onzekerheid wilde op dit punt.
De rechtbank overweegt dat het niet aanwenden van rechtsmiddelen tegen het besluit van 12 oktober 2016, gelet op voornoemde gang van zaken, niet aan eiser mag worden tegengeworpen in het kader van procesbelang. Anders dan verweerder acht de rechtbank wel procesbelang aanwezig. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 9 december 2016, voor zover hieruit voortvloeit dat de verlenging op functie tot 1 oktober 2016 wordt gehandhaafd, inhoudelijk beoordelen en bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 9 december 2016 in stand kunnen blijven.
7 Verweerder heeft in het bestreden besluit van 19 februari 2016 erkend dat de Nota van 18 december 2014 ziet op plaatsing op een functie en niet op verlenging van de functieduur in het buitenland en dat de Nota ‘Stringent toepassen richtlijnen buitenlandplaatsingen’ van 11 augustus 2011 niet meer van kracht was. Verweerder heeft in het kader van de aan de orde zijnde verlenging wel belang gehecht aan de in de Nota van 18 december 2014 omschreven wenselijkheid om zoveel mogelijk militairen in de gelegenheid te stellen internationale werkervaring op te doen.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 5 juli 2016 geoordeeld dat verweerder bij een (zwaarwegend) dienstbelang de gevraagde verlenging kan afwijzen. Verweerder had onvoldoende gemotiveerd waarom de gevraagde verlenging in dit licht niet toegestaan kon worden.
Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat door eisers leidinggevende (de NMR) op 25 mei 2016, ter verduidelijking van zijn e-mailbericht van 5 januari 2016 aan de vacaturehouder, is aangegeven dat er tijdelijk een noodzaak bestond om eiser op zijn functie te verlengen. De voorbereidingen van de Warschau Summit in juli 2016 gebeuren voor een belangrijk deel bij SHAPE. Dit is niet direct van invloed op de functie van eiser, maar geeft extra werklast voor de NMR en de DNMR. Taken in de administratief-ondersteunende sfeer zijn gedelegeerd aan eiser. De continuïteit van de taken van de NMR en DNMR kan alleen worden gewaarborgd als de herverdeelde taken door eiser worden uitgevoerd. Bovendien zal het enkele maanden - zo niet langer - duren voordat de opvolger van eiser is ingewerkt en zijn eigen netwerk heeft opgebouwd. Het afbreukrisico wordt aanzienlijk verlaagd wanneer alle drukte en na-effecten van de summit voorbij zijn. De voorzieningenrechter was van oordeel dat verweerders betoog dat een te hoge werklast geen aanleiding kan zijn voor een functieduurverlenging niet kan worden gevolgd.
De rechtbank volgt de overwegingen van de voorzieningenrechter en maakt deze tot de hare.
Uit het besluit op bezwaar van 9 december 2016 vloeit onder meer voort dat het besluit om de functieduur van eisers functie te verlengen van 1 augustus 2016 tot 1 oktober 2016 wordt gehandhaafd. Hiermee is het bestreden besluit van 19 februari 2016, zoals overwogen onder 6, gewijzigd.
De rechtbank overweegt dat verweerder het bestaan van een (zwaarwegend) dienstbelang per 1 oktober 2016 thans voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft ter zitting herhaald dat, ondanks een positief advies van de NMR/SNR, wordt beoordeeld of met een verlenging van de functieduur zowel het organisatiebelang als het belang van de militair is gediend.
Verweerders belang is erin gelegen om zoveel mogelijk militairen in de gelegenheid te stellen internationale werkervaring op te doen. Het is van belang dat de in het buitenland opgedane kennis en ervaring in vervolgfunctie(s) in Nederland wordt benut. Opvolgende plaatsingen in het buitenland kunnen leiden tot een te eenzijdige ervaringsopbouw en tot een sociale en/of financiële afhankelijkheid, waardoor herplaatsing op een functie in Nederland wordt bemoeilijkt.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat er zes kandidaten op gesprek zijn geweest. Er is rekening gehouden met de vakantie van eiser in augustus 2016. De opvolger van eiser is per 1 september 2016 gekomen en hij is ruim een maand ingewerkt door eiser. De opvolger functioneert en verweerder heeft niet vernomen dat deze inwerktermijn problemen met zich mee heeft gebracht.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het bericht van de NMR op 25 mei 2016 blijkt dat een verlenging van eiser op de functie enkel wordt bepleit tot het moment waarop alle drukte en na-effecten van de summit voorbij zijn. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn belang bij vervulling van de functie na 1 oktober 2016 zwaarder dient te wegen dan het hiervoor geschetste organisatiebelang van verweerder. De enkele wens om de functie te blijven vervullen is daartoe onvoldoende. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat er voldoende belangstelling was voor zijn functie en dat zich per 1 september 2016 een kandidaat heeft aangediend om hem op te volgen in zijn functie. Hieruit volgt dat de continuïteit van zijn werkzaamheden bij SHAPE per 1 oktober 2016 is gewaarborgd. Verweerder heeft dan ook bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kunnen komen tot het besluit om eisers functieduur te laten eindigen op 1 oktober 2016. De rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 9 december 2016 zullen dan ook in stand worden gelaten.
8 De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Bpb vastgesteld op € 990,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 495,-- bij een zaak van gemiddeld gewicht).
Voorts dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.