In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de afwijzing van specifieke zorgkosten bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. Eiseres had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.295 opgegeven, maar de inspecteur legde een aanslag op naar een belastbaar inkomen van € 35.647, waarbij de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek werden toegelaten. Eiseres voerde aan dat zij recht had op deze aftrek, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar overgelegde bewijsstukken, waaronder giroafschriften en een niet nader onderbouwde medische verklaring, onvoldoende waren om de uitgaven aannemelijk te maken.
De rechtbank benadrukte dat eiseres niet de gevraagde bewijsmiddelen had overgelegd en dat het overzicht met vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar, dat pas ter zitting werd aangeboden, niet was toegelaten. De rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met de goede procesorde, aangezien verweerder meerdere keren om dit stuk had gevraagd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de op haar rustende bewijslast en dat de aanslag terecht was gehandhaafd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag binnen zes weken na verzending.