ECLI:NL:RBDHA:2017:13708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
17_2650 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aftrek specifieke zorgkosten bij aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de afwijzing van specifieke zorgkosten bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. Eiseres had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.295 opgegeven, maar de inspecteur legde een aanslag op naar een belastbaar inkomen van € 35.647, waarbij de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek werden toegelaten. Eiseres voerde aan dat zij recht had op deze aftrek, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar overgelegde bewijsstukken, waaronder giroafschriften en een niet nader onderbouwde medische verklaring, onvoldoende waren om de uitgaven aannemelijk te maken.

De rechtbank benadrukte dat eiseres niet de gevraagde bewijsmiddelen had overgelegd en dat het overzicht met vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar, dat pas ter zitting werd aangeboden, niet was toegelaten. De rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met de goede procesorde, aangezien verweerder meerdere keren om dit stuk had gevraagd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de op haar rustende bewijslast en dat de aanslag terecht was gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/2650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [persoon 1]. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] en [persoon 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft voor het jaar 2014 aangifte gedaan voor de IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.295. In de aangifte is, voor zover hier van belang, als persoonsgebonden aftrekpost uitgaven voor de navolgende specifieke ziektekosten opgevoerd:
Medicijnen € 146
Uitgaven voor hulpmiddelen € 595
Uitgaven voor vervoer € 2.190
Extra uitgaven kleding of beddengoed € 310
Genees- en heelkundige hulp
€ 2.932
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 6.173
Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ - 821
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 5.352
2. Met dagtekening 15 juli 2016 is aan eiseres een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.647. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten.

Geschil3. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslagen terecht de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aanmerking heeft genomen.

4. Eiseres stelt dat zij recht heeft op de door haar gevraagde aftrek.
5. Verweerder stelt dat eiseres geen recht op de gevraagde aftrek omdat zij niet de gevraagde bewijsmiddelen heeft overgelegd.
Beoordeling van het geschil
6. Eiseres heeft eerst ter zitting aangeboden het overzicht met vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar van 17 maart 2017 te overleggen. Verweerder heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft het stuk niet toegelaten.
7. Bij de vraag of stukken tot de procedure kunnen worden toegelaten is het volgende van belang. Artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Deze bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Uit deze strekking volgt dat de rechter – binnen het kader van een goede procesorde – de mogelijkheid heeft stukken die binnen tien dagen voor de zitting of eerst ter zitting zijn overgelegd al dan niet in de procedure toe te laten (HR 1 oktober 2004, nr. 38.967, ECLI:NL:HR:2004:AR3099, BNB 2005/151). Bij de beslissing of een partij, hoewel de wederpartij daartegen bezwaar maakt, de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken ter zitting alsnog over te leggen, zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure voor de feitenrechter heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. (HR 3 februari 2006, nr. 41.329, ECLI:NL:HR: 2006:AV0821, BNB 2006/204, HR 16 maart 2007, nr. 42.905, ECLI:NL:HR:2007:BA0721, BNB 2007/222 en HR 10 april 2009, nr. 42681, ECLI:NL:HR:2009:BI0562, BNB 2009/167).
8. Verweerder heeft eiseres meermaals in de gelegenheid gesteld het bedoelde stuk in te brengen (zie brieven van verweerder van 29 december 2015, 21 maart 2016, 9 januari 2017). Bij brief, ingekomen bij verweerder op 23 januari 2017, heeft de gemachtigde geschreven:
“Indien U een opgave wenst van de zorgverzekering, graag Uw nader bericht, dan zal kantoor aan mevrouw verzoeken die op te vragen. (maar strikt nodig lijkt ons dit niet). Immers uit de giroafschriften U reeds toegezonden, blijkt eea. reeds 100%”
In antwoord hierop heeft verweerder bij brief van 9 februari 2017 wederom aangegeven het overzicht nodig te hebben. Dit overzicht is niet verstrekt. Bij brief, ingekomen bij verweerder op 4 april 2017, schrijft de gemachtigde:
“U kunt nazien dat van de fiscaal opgevoerde kosten: niet is ontvangen aan vergoeding. Er valt niet in te zien waarom een overzicht van de ziektekostenverzekering dit zal veranderen. Zoals al eerder gesteld is: Een dergelijk overzicht is ook niet voorhanden. Zal moeten worden opgevraagd. (…).”
Vervolgens is op 6 april 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. De verklaring van de gemachtigde ter zitting dat hij het stuk na de uitspraak op bezwaar aan verweerder had opgestuurd en dat verweerder het aan de rechtbank had moeten sturen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat eiseres na de uitspraak op bezwaar nog stukken bij verweerder heeft ingediend waarvan zij zelf het nut niet zag. Bovendien lag het op haar weg het stuk mee te sturen bij haar beroepschrift dan wel in te brengen als tiendagenstuk toen zij zag dat het niet bij verweerders stukken zat. Het is in strijd met de goede procesorde om eerst ter zitting een stuk waar door verweerder al meerdere malen om is gevraagd in te brengen.
9. Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 noemt als uitgaven voor specifieke zorgkosten, de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp (…);
b. vervoer;
c. (. . .);
d. andere hulpmiddelen (…);
e. (…);
f. (…);
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven (…);
h. (…).
10. Ten aanzien van de aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast aannemelijk te maken dat zij dergelijke uitgaven heeft gedaan. Naast het algemene vereiste dat de uitgaven op eiseres moeten drukken geldt bij specifieke zorgkosten de voorwaarde dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, derde lid, van de Wet IB 2001).
11. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat enkel het overleggen van giroafschriften niet volstaat als bewijs. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft gesteld niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Aan eiseres is meerdere malen om specifieke informatie gevraagd. Zij heeft, op een niet nader onderbouwde medische verklaring van de huisarts (“hartfalen + hoge bloeddruk, medicatie + dieetadvies”) en een pagina met handgeschreven aantekeningen na, geen enkel bewijsstuk ter onderbouwing van de door haar gestelde op haar drukkende uitgaven ingebracht. De in de aangifte opgenomen aftrek aan specifieke zorgkosten is dan ook terecht niet verleend.
12. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot vermindering van de aanslag.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.