3.6In stap 2 (‘ernst van de overtreding’) worden drie factoren genoemd die een rol kunnen spelen: de duur van de overtreding, de omvang van de overtreding en het bereik van de overtreding.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de Memorie van Toelichting op de Wet BIG volgt dat de strekking van deze wet is om de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient ook de verbodsbepaling van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG in dat licht te worden bezien, namelijk dat het een beroepsbeoefenaar verboden is een titel te voeren die hem niet toekomt en te voorkomen dat een patiënt de indruk krijgt dat een beroepsbeoefenaar bevoegd of bekwaam is terwijl dat niet (meer) zo is.
Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG om de aanwending van een bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.
Ook bij de toepassing van beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient verweerder in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Volgens vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2013:469) moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Niet in geschil is dat eiseres in het televisieprogramma [tv-programma] op [datum] tijdens het gesprek – dat betrekking had op haar vrijwilligerswerk in de vluchtelingenopvang - heeft gezegd dat ‘zij verloskundige is’. Evenmin is in geschil dat de vermelding van ‘verloskundige’ op haar fotografiewebsite en de vermelding in het handelsregister (‘verloskundige’ en ‘verloskundige praktijken’) niet (meer) correct waren.
Daarmee staat vast dat sprake is van overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG.
De rechtbank acht het opleggen van een bestuurlijke boete echter niet redelijk. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het gesprek bij [tv-programma] op [datum] had als thema de werkzaamheden van eiseres als vrijwilligster voor asielzoekers en vluchtelingen, niet die als verloskundige. Eiseres werd door de presentator dan ook aangekondigd als ‘vrijwilliger in de vluchtelingenopvang’. Dat zij op enig moment - tijdens een live-uitzending - heeft laten vallen dat ‘zij verloskundige is’ (in plaats van ‘is geweest’) om haar betrokkenheid bij met name zwangere vrouwen en baby’s te benadrukken acht de rechtbank weliswaar onhandig, maar alleszins begrijpelijk, gelet op het door haar uitgeoefende beroep en de daarmee samenhangende expertise. Dit acht de rechtbank dan ook niet verwijtbaar.
De vermelding van ‘verloskundige’ op haar fotografiewebsite en de vermelding in het handelsregister (‘verloskundige’ en ‘verloskundige praktijken’) waren weliswaar niet (meer) correct, maar deze vermeldingen heeft eiseres vrijwel direct nadat de inspecteur van verweerder op 12 november 2015 met haar telefonisch in contact is getreden, verwijderd dan wel gewijzigd. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de website en inschrijving in het handelsregister dateren uit 2006, dus ruim voor de datum waarop haar inschrijving in het BIG-register is vervallen. Er is dus geen sprake van een bewust onjuiste inschrijving of vermelding op een website, maar van een nalaten deze inschrijving en website aan te passen aan de inmiddels vervallen registratie. Dit acht de rechtbank verminderd verwijtbaar, te meer omdat uit de vermeldingen op de websites niet kon worden afgeleid dat zij deze werkzaamheden nog steeds verrichtte of dat daartoe met haar afspraken konden worden gemaakt door potentiële klanten. Anders dan het geval was in de door verweerder genoemde uitspraak van 12 mei 2017 van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2017:1812) is hier bovendien geen sprake van een tuchtrechtelijke maatregel op grond waarvan eiseres de titel niet meer mag voeren, maar heeft eiseres uitsluitend vanwege medische redenen de uitoefening van haar beroep moeten beëindigen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de opgelegde boete niet evenredig aan de overtreding. Verweerder had in dit geval kunnen volstaan met een waarschuwing.
5. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. Gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neemt de bestuursrechter, als een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt vernietigd, een beslissing over het opleggen van de boete. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en de opgelegde boete op nihil te stellen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).