ECLI:NL:RBDHA:2017:13419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/3508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Iraanse asielzoekster op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse asielzoekster tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres, geboren in 1988, had op 22 november 2015 asiel aangevraagd in Nederland, na te zijn binnengereisd op basis van een visum. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op 12 februari 2017, onder meer omdat de gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft het procesverloop en de verklaringen van eiseres zorgvuldig beoordeeld. Eiseres heeft verklaard dat zij in Iran huiskerken heeft bezocht en zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de bekering van eiseres ongeloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat eiseres overtuigende antwoorden heeft gegeven op vragen over haar geloof en dat zij zich actief heeft verdiept in het christendom. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet in stand blijft. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3508
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 juni 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1988, van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. R.J. Schenkman),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, de aanvraag van eiseres van 22 november 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ongegrond afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig R. Avak, tolk Farsi.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is Nederland op 11 oktober 2015, op basis van een visum, binnengereisd en heeft in Nederland een congres bezocht. Zij heeft op 22 november 2015 een asielaanvraag ingediend. Op 25 november 2015 heeft verweerder eiseres een aanmeldgehoor en op 1 september 2016 heeft verweerder haar een eerste gehoor afgenomen. Op 2 september 2016 heeft eiseres correcties en aanvullingen op het eerste gehoor ingediend. Op 3 september 2016 onderscheidenlijk 17 oktober 2016 heeft verweerder eiseres een nader gehoor onderscheidenlijk een aanvullend gehoor afgenomen. Eiseres heeft op die gehoren op 4 september 2016 respectievelijk 28 oktober 2016 correcties en aanvullingen aangebracht. Verweerder heeft op 16 januari 2017 een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres uitgebracht. Eiseres heeft hierop bij brieven van 1 en 9 februari 2017 een zienswijze ingediend. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd: Eiseres is door een studiegenoot en vriendin, [de persoon 1] , in contact gekomen met een huiskerk in Iran. Zij heeft tweemaal, te weten in de zomer van 2014 en begin 2015, een huiskerk bezocht. De diensten werden geleid door [de persoon 2] . Eiseres heeft tijdens de huiskerk van begin 2015 twee vriendinnen, [mevrouw 1] en [mevrouw 2] , meegenomen. Zij sprak van januari 2015 tot en met mei 2015 op de universiteit samen met studiegenoten, waaronder haar vriendinnen [mevrouw 1] en [mevrouw 2] , over het christendom. Eiseres was tijdens haar studie bezig met een onderzoek voor haar master. Zij werkte daarom bij een engineering architectenbureau. Zij werd door een collega uitgenodigd om, in het kader van haar onderzoek, tussen 12 en 15 of 16 oktober 2015, een congres over windenenergie in Nederland te bezoeken. Eiseres is voor dit doel een visum verleend, heeft Iran op 11 oktober 2015 verlaten en is Nederland op dezelfde datum binnengereisd. Eiseres werd drie of vier dagen na haar binnenkomst in Nederland door haar vriendin [mevrouw 2] gebeld via een anoniem nummer. [mevrouw 2] vertelde eiseres dat zij door de veiligheidsdienst over de kerkdiensten was benaderd, dat zij de veiligheidsdienst alles had verteld en dat zij eiseres had genoemd als degene die over de kerk had gesproken. De decaan van de universiteit heeft contact opgenomen met de oma van eiseres. De universiteit wilde eiseres uitnodigen voor een gesprek. De vader van eiseres is naar dit gesprek toe gegaan, omdat eiseres in Nederland verbleef. De decaan heeft haar vader verteld dat zij wordt beschuldigd van het voeren van propaganda en het verkondigen van religie. Eiseres heeft daarom besloten asiel in Nederland aan te vragen. Eiseres heeft in Nederland kerkdiensten bezocht en is in Nederland de bijbel gaan lezen. Hierdoor is zij in Nederland bekeerd en heeft zij zich op 22 mei 2016 laten dopen.
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiseres onderscheiden:
a. de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
b. het bezoek aan huiskerken;
c. de als gevolg van de bezoeken aan de huiskerken gestelde problemen van de zijde van de veiligheidsdienst; en
d. de gestelde bekering tot het christendom.
3.2
Verweerder heeft element a. geloofwaardig en de overige elementen ongeloofwaardig geacht.
4.1
De rechtbank ziet aanleiding allereerst te beoordelen of verweerder element d. op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht. Eiseres voert aan dat dit niet het geval is. Volgens eiseres heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres zich pas weer in het christendom is gaan verdiepen, nadat zij had gehoord dat zij niet meer naar Iran kon terugkeren. In de periode tussen haar laatste bezoek aan de huiskerk en haar inreis naar Nederland heeft zij zich wel in het christendom verdiept, omdat zij in die periode regelmatig over het geloof sprak met medestudenten. Daarnaast werden de huiskerkbijeenkomsten niet op regelmatige basis georganiseerd en was zij ook bezig met studie en werk. Eiseres heeft tijdens de gehoren duidelijk, consistent en gedetailleerd verklaard over haar bekering tot het christendom en haar beweegreden voor haar bekering. Uit pagina 24, de op een na laatste alinea, van het rapport van nader gehoor blijkt dat haar bekering is ingegeven door een dieperliggend religieus motief. Uit haar verklaringen blijkt eveneens dat haar bekering is gebaseerd op een weloverwogen keuze. Ook heeft zij in haar verklaringen gemotiveerd waarom andere geloofsovertuigingen haar niet aanstonden. Eiseres heeft haar bekering tot het christendom daarnaast onderbouwd met een doopakte en verklaringen dat zij Bijbelstudies bezoekt. Het bestreden besluit stelt ten onrechte dat deelname aan dergelijke bijeenkomsten niets zegt over (de oprechtheid van) een bekering. Omdat eiseres al veilig was in Nederland en toch al in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat, heeft zij niet nagedacht over de eventuele negatieve gevolgen van haar bekering in het land van herkomst. Zij heeft kennisvragen over het christendom goed beantwoord.
4.2
Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraken van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en van 27 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2011), past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder bij het onderzoek naar de door de vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging de vreemdeling vragen stelt die worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, alsmede vragen die betrekking hebben op de algemene, basale kennis van de vreemdeling over geloofsleer en geloofspraktijk en de eventuele kerkgang. Bijzondere waarde moet worden gehecht aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land als Iran waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Aan een bekering tot een andere geloofsovertuiging moet altijd een welbewuste en weloverwogen keuze ten grondslag liggen. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand.
4.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres op vragen over haar kennis van het christendom overtuigende antwoorden heeft gegeven, dat zij in Nederland naar de kerk gaat, een Bijbelstudie volgt en dat zij zich in Nederland als christen heeft laten dopen.
4.4.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen tot het nemen ervan, op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich om religieuze redenen van de islam heeft afgewend en zich tot het christendom heeft gewend. Verweerder heeft in dit verband in aanmerking genomen de verklaring van eiseres dat zij wel gelovig was, maar zich niet bezighield met de islam. Zij geloofde in haar eigen God. Dat is volgens eiseres dezelfde God als tot wie zij nu bidt. Het verplichte karakter van het bidden en de kledingvoorschriften, het doen alsof zij geloofde in de islam deed haar pijn. Eiseres heeft verklaard dat zij zich nooit heeft beschouwd als moslim, maar zo is geboren. Zij heeft verklaard zich nooit zo te hebben beschouwd, omdat zij zich niet hield aan tradities, verplichtingen en de leefwijze van moslims. Tevens heeft eiseres verklaard moeite te hebben met de regels van de maatschappij ten opzichte van vrouwen en het feit dat zij zich moest houden aan de leef- en denkwijze van een referent. De islam voldeed niet voor eiseres, omdat zij toenadering tot God zocht, maar dit niet kon vinden in de islam. Volgens verweerder heeft eiseres met het vorenstaande enkel gegeneraliseerde en algemene elementen van de islam genoemd die zij als negatief ervaart.
4.4.2
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres met het bovenstaande alleen gegeneraliseerde en algemene elementen van de islam heeft genoemd die zij als negatief ervaart. Haar verklaringen dat zij geloofde in een eigen God, die dezelfde God is als de God tot wie zij nu bidt, dat de islam voor eiseres niet voldeed, omdat zij toenadering tot God zocht, maar niet kon vinden in de islam duidt er naar het oordeel van de rechtbank juist op dat aan haar bekering een dieper religieus motief ten grondslag ligt. Ook anderszins heeft eiseres verklaringen afgelegd die hieraan uiting geven. Eiseres heeft in dit verband terecht gewezen op haar blijkens pagina 24, de op een na laatste alinea, van het rapport van nader gehoor afgelegde verklaringen. Zij heeft op de vraag van de contactambtenaar “Wat trekt u zo aan in het christendom” het volgende verklaard: “Wat mij aantrekt is het volgende. Jezus Christus die als tussenpersoon bestaat tussen mij en God. En Jezus Christus is de heilige geest in mij, wat ik in mij draag. Dus komen wij weer terug bij ik en God. Het volgende is ook wel van belang. Jezus Christus begint met onze gedachte. In de Thora en de islam wordt gezegd, pleeg geen overspel. Terwijl Jezus zegt, zelfs denk niet aan het plegen van overspel. Het christendom is geloven vanuit je hart, dus het gaat ontstaan en het ontstaat diep in je hart en niet van dat mag je wel doen en dat andere niet doen, terwijl je daar niet in gelooft.” Verweerder heeft die verklaringen van eiseres ten onrechte niet in de besluitvorming betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich om religieuze redenen van de islam heeft afgewend en zich tot het christendom heeft gewend, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
4.5.1
Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken dat het christendom een weloverwogen en bewuste keuze voor eiseres was. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd de verklaring van eiseres dat zij is begonnen met het lezen van de Bijbel en naar de kerk te gaan nadat zij in oktober 2015 naar Nederland was gekomen. Eiseres heeft hierover verklaard dat zij de Bijbel is gaan lezen, waarna zij is bekeerd. Dit duidt volgens verweerder niet op een weloverwogen keuze voor het christendom. Verweerder heeft hierbij betrokken de verklaring van eiseres dat zij in de zomer van 2014 en begin 2015 uit nieuwsgierigheid huiskerken is gaan bezoeken. Volgens verweerder wekt het bevreemding dat eiseres zich in de periode na haar laatste bezoek aan de huiskerk begin 2015 en het moment dat zij in Nederland is aangekomen niet verder in het christendom heeft verdiept. Hoewel eiseres heeft verklaard dat zij op de universiteit gesprekken voerde met een aantal medestudenten over hoe je in God kunt geloven en je dichterbij God kunt komen, blijkt hier volgens verweerder niet uit dat er een actieve interesse van eiseres voor het christendom was. Pas nadat eiseres in Nederland had gehoord dat zij niet meer terug naar Iran kon gaan, is zij zich weer in het christendom gaan verdiepen. Daarnaast heeft verweerder van belang geacht dat eiseres op de vraag wat haar heeft doen besluiten om zich te bekeren tot het christendom heeft verklaard dat zij nooit op een punt is gekomen dat zij een keuze heeft hoeven maken. Daarnaast heeft verweerder in dit verband van belang geacht dat zij niet zelf heeft gekozen om naar de kerk te gaan, maar dat haar tante haar heeft meegenomen. Volgens verweerder blijft eiseres in vaagheden hangen en wordt zij niet concreet als er vragen over haar eigen bekering worden gesteld. Verweerder heeft daarbij in ogenschouw genomen de verklaring van eiseres dat zij is bekeerd na het lezen van de Bijbel, dat voor haar alles logisch was en dat zij zich goed voelt bij haar bekering.
4.5.2
Daargelaten de vraag of verweerder uit bovengenoemde verklaringen van eiseres heeft mogen afleiden dat haar bekering niet berustte op een weloverwogen en bewuste keuze overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft voor het innemen van dit standpunt naast de hiervoor in 4.5.1 genoemde elementen in aanmerking genomen de verklaring van eiseres dat zij in contact is gekomen met God zonder tussenkomst van iemand anders, dat zij, toen zij zelf contact zocht met God, het gevoel had dat het eenzijdig was en dat dit gevoel weg is sinds zij christen is. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze verklaring van eiseres onmiskenbaar ter onderbouwing van haar standpunt dat haar bekering op een weloverwogen en bewuste keuze berustte. Met die verklaring geeft zij immers uiting aan de doorslaggevende rol die het christendom heeft gespeeld bij het ontstaan van een persoonlijker en wederkeriger contact met God. Daarnaast blijkt ook uit haar hiervoor in 4.4.2 weergegeven verklaring dat haar bekering tot het christendom berustte op een weloverwogen en bewuste keuze. Voorts heeft eiseres blijkens pagina 24, laatste alinea, van het rapport van nader gehoor uiteengezet wat haar aanspreekt in het protestantisme: “Wat mij interesseert in het protestantisme is het onderscheid tussen geloof en macht. Politiek en geloof staan los van elkaar. Om terug te gaan naar de geschiedenis, vanaf het moment van kruisiging van Jezus Christus en de schrijfhandelingen van de apostelen heeft het enige tijd geduurd voordat de kerk tot stand kwam. Het was de katholieke kerk die altijd gepaard ging met politieke macht. De oorlogen die gevoerd zijn en al, dat was het protest tegen de manier van doen van de katholieke kerk. Dus juist protesteren tegen de inmenging van politiek en macht in een godsdienst. Dat is dus juist hetgene wat mij aanspreekt. Als ik het heb over het mengen van geloof en politiek dan heb ik het over destijds, de geschiedenis. Het zou best kunnen dat de katholieke stroming op dit moment anders te werk gaat hiermee. De manier van God aanbidden is ook anders.” Ook de door eiseres over haar keuze voor het protestantisme afgelegde verklaringen duiden op een weloverwogen en bewuste keuze voor het christendom, gelet op het concrete en diepgaande karakter ervan. Gelet op het overwogene ligt het op de weg van verweerder, met inachtneming van het vorenstaande, aanvullend te motiveren waarom niet is gebleken dat de bekering van eiseres tot het christendom niet berustte op een weloverwogen en bewuste keuze.
4.6
Volgens verweerder is eiseres er evenmin in geslaagd concreet, helder en uitgebreid te verklaren over de betekenis van de christelijke geloofsovertuiging voor haar. Verweerder heeft hierbij onder meer in aanmerking genomen de volgende verklaring van eiseres: “God heeft de wereld als eerste geschapen en daarna de mens. De mens is geschapen om rein te zijn van zonden, net als God, die moest een goddelijke aard hebben. Maar de mensheid ging zonden maken. Ondanks dat de mensheid zonden beging heeft God wegen of manieren van bevrijding opengelaten voor mensen. Dat geeft aan hoe groot de liefde is jegens de mens”. De rechtbank acht deze verklaring evenwel voldoende concreet om de betekenis van het christelijk geloof in het leven van eiseres aannemelijk te achten. Ook anderszins heeft eiseres op dit onderdeel voldoende concrete, heldere en overtuigende verklaringen afgelegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de pagina’s 27 en 28 van het rapport van nader gehoor. Op de vraag van verweerder welke betekenis eiseres geeft na haar bekering antwoordt zij “Ik ben mij gaan realiseren dat ik belangrijk ben, want God wil dat ik correct ben en dat ik een goed mens ben, net als God. Dat zal onmogelijk zijn. (…)”. Op de vraag van verweerder: “Kunt u een concreet voorbeeld noemen van wat er is veranderd in uw leven?” antwoordt eiseres: “Gezien ik de macht en kracht van God in mij ervaar ben ik gerust gesteld ten opzichte van gebeurtenissen in de wereld.” “Kunt u hier een concreet voorbeeld van noemen, hoe u dit ervaart?” “Ik voel God dichtbij mij. Ik heb mijn denkwijze gecorrigeerd in de zin dat ik liefde geef en liefde ontvang.” Wat heeft de bekering u opgeleverd?” “De leegte van toen bestaat niet meer.” (…) Voorheen communiceerde ik met God en had ik het gevoel altijd dat er een belemmering tussen ons was en dat is er nu niet meer”. Gelet op het vorenstaande ligt het ook op de weg van verweerder, met inachtneming van het vorenstaande, aanvullend te motiveren waarom de verklaringen van eiseres onvoldoende concreet, helder en uitgebreid zijn om aannemelijk te achten dat het christendom een grote rol speelt in haar persoonlijk leven.
4.7.1
Volgens verweerder is uit de verklaringen van eiseres ook niet duidelijk geworden wat haar aantrok in het christendom. Verweerder acht haar verklaringen hieromtrent te vaag en summier en niet nader onderbouwd. Dit blijkt volgens verweerder uit de volgende verklaring van eiseres op de vraag wat er in de Bijbel staat dat eiseres in het christendom doet laten geloven: “Ik ben tot de overtuiging gekomen dat dit de juiste weg is. Wat in Johannes staat is dat het eerste woord van God is geweest. God is op een gegeven moment als mens tevoorschijn gekomen, als Jezus Christus, en daarna in de hemel terechtgekomen. Ik begon het Oude Testament te lezen en dan zie je overeenkomsten. Ook in de islam gelooft men in de Thora. Wat er in de Bijbel staat, het feit dat wij God in ons hebben. God bevindt zich in ons.” Verweerder neemt in dit verband daarnaast de volgende verklaringen van eiseres in aanmerking: “Wat mij aantrekt is het volgende. Jezus Christus die als tussenpersoon bestaat tussen mij en God. En Jezus Christus is de heilige geest in mij, wat ik in mij draag. Dus komen wij weer terug bij ik en God. Het volgende is ook wel van belang. Jezus Christus begint met onze gedachte. In de Thora en de islam wordt gezegd, pleeg geen overspel. Terwijl Jezus zegt, zelfs denk niet aan het plegen van overspel. Het christendom is geloven vanuit je hart, dus het gaat ontstaan en het ontstaat diep in je hart en niet van dat mag je wel doen en dat andere niet doen, terwijl je daar niet in gelooft.” Verweerder heeft daarnaast in ogenschouw genomen het door eiseres gegeven antwoord op de vraag waarom zij voor het christendom heeft gekozen en bijvoorbeeld niet voor een andere religie: “Omdat ik het Heilige Boek van het christendom heb gelezen en omdat ik dat heb aanvaard. Ik vond het volledig logisch. God heeft het bestaan geschapen om rein te blijven en de mensheid maakt zonden en verontreinigd dat. God zorgt voor manieren om de mens van de zonden te verlossen. De kruisiging van Jezus Christus is voor mij volledig acceptabel voor waarin ik geloof. De hele gebeurtenis, vanaf de geboorte van Jezus Christus tot aan de wederopstanding en de hemelvaart van Jezus Christus geeft al aan dat God daarvoor gezorgd heeft om ons daarvoor te verlossen. Want Jezus Christus is deels menselijk, een menselijk lichaam maar ook goddelijk. De wijze van de geboorte van Jezus en het vervolg bewijst mij dat God daarmee bezig is geweest en dat is de juiste weg.”
4.7.2
De rechtbank acht de hiervoor weergegeven verklaringen evenwel van een zodanig diepgaand, concreet en uitgebreid karakter dat zij verweerder niet zonder meer kan volgen in bovenstaand standpunt. Van verweerder mag daarom worden verlangd te specificeren om welke redenen die verklaringen te vaag en te summier waren en wat in dit opzicht wel van eiseres kon worden verlangd. Zoals eiseres terecht aanvoert, heeft zij uiteengezet dat en waarom het hindoeïsme of boeddhisme haar niet aanspreken. Zij heeft, blijkens pagina 23 van het rapport van nader gehoor, op de vraag van verweerder waarom het hindoeïsme of boeddhisme voor haar niet interessant genoeg was het volgende verklaard: “Ik heb twee antwoorden hierop. Ten eerste toen ik in Iran zat, hield ik mij niet bezig met het christendom. Het is aan mij geïntroduceerd door [de persoon 1] . Ik was toen niet op zoek naar een manier om God te benaderen, ik deed het op mijn manier. Ik had een negatief beeld van de islam, dus ik was niet op zoek naar religie. Mijn vriend heeft mij ook wel over het boeddhistische en het hindoeïstische geloof verteld. Daarin staat dat reïncarnatie, dat je tot rust kan komen, God kan benaderen op het moment dat je tot stilte (nirwana) komt. Die uitleg trok mij helemaal niet. Daar staat reïncarnatie centraal, dat je blijft bestaan. Maar hier, christelijke religies, joodse en islamitische religies, er is een duidelijke lijn, een begin en eind. Er komt een wereld, je gaat dood en er is een dag des oordeel. Dat is hetgeen waarin ik meer in geloof.” Naar het oordeel van de rechtbank zijn die verklaringen zodanig specifiek en concreet dat verweerder ook deze verklaringen van eiseres ten onrechte niet in de besluitvorming heeft betrokken. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat eiseres, zoals reeds volgt uit rechtsoverweging 4.5.2, ook heeft geconcretiseerd wat haar aansprak in het protestantisme. Verweerder heeft ook dit aspect ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van de vraag of eiseres voldoende duidelijk heeft gemaakt wat haar in het christendom aantrekt. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de gevolgtrekking dat verweerder evenmin voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd zijn standpunt dat uit de verklaringen van eiseres niet duidelijk geworden wat haar aantrok in het christendom en dat haar verklaringen hieromtrent te vaag en summier en niet nader onderbouwd zijn.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenmin deugdelijk gemotiveerd waarom hij de bekering van eiseres ongeloofwaardig acht om de reden dat eiseres niet heeft nagedacht over de eventuele negatieve consequenties van haar bekering. Anders dan verweerder in het bestreden besluit acht de rechtbank de in dit opzicht door eiseres gegeven verklaring, dat zij niet meer na hoefde te denken over de nadelige consequenties van de bekering, omdat zij al niet meer terug kon naar Iran vanwege haar gestelde problemen met de veiligheidsdienst, voldoende bevredigend. In het licht van de verklaring van eiseres dat zij reeds door het bezoeken van de huiskerken in het land van herkomst in de negatieve aandacht van de autoriteiten in Iran is komen te staan, zij om die reden niet naar haar land van herkomst kan terugkeren en zij vervolgens in Nederland en niet reeds in Iran tot het christendom is bekeerd, heeft verweerder eiseres ten onrechte tegengeworpen dat zij in Nederland niet over de gevolgen van haar bekering heeft nagedacht.
4.9
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt, dat element d, de bekering van eiseres tot het christendom, ongeloofwaardig is, onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
5.1
Eiseres bestrijdt voorts gemotiveerd het standpunt van verweerder dat de elementen b. en c. ongeloofwaardig zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2.1
Verweerder heeft aan zijn standpunt, dat het tweede bezoek van eiseres aan een huiskerk in Iran ongeloofwaardig is, ten grondslag gelegd de verklaring van eiseres dat zij heeft gevraagd of zij haar twee vriendinnen [mevrouw 2] en [mevrouw 1] mee mocht nemen naar de tweede huiskerk. Eiseres heeft begin 2015 voor de tweede keer een huiskerk bezocht waar zij twee vriendinnen van haar studie mee naartoe heeft genomen. Eiseres heeft deze twee vriendinnen leren kennen in augustus of september 2014 en het tweede huiskerkbezoek zou begin 2015 hebben plaatsgevonden. Het introduceren van mensen bij een huiskerk vraagt volgens verweerder om een goede vertrouwensband, gelet op de risico’s ervan. Verweerder acht het opmerkelijk dat er, gelet op de korte periode dat eiseres en haar vriendinnen bevriend waren, al van een zodanige vertrouwensband sprake was. Niet valt volgens verweerder in te zien dat eiseres, zo kort nadat zij haar vriendinnen heeft leren kennen, het risico zou nemen hen mee te nemen naar een huiskerk, wetende wat de straf kan zijn op het bezoek aan een huiskerk. Volgens verweerder heeft eiseres niet aangegeven op welke manier een dergelijk sterke vertrouwensband zou zijn ontstaan en waarop die is gebaseerd en daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij haar twee vriendinnen kon vertrouwen.
5.2.2
De rechtbank stelt met eiseres vast dat eiseres haar vriendinnen omstreeks vier of vijf maanden kende toen zij hen vroeg of zij mee wilden naar de tweede huiskerk en volgt haar in het aangevoerde dat een dergelijke periode voldoende is om een vertrouwensband te laten ontstaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiseres, blijkens pagina 9 van het rapport van aanvullend gehoor, heeft verklaard dat zij in de periode januari tot en met mei 2015 samen met [mevrouw 1] en [mevrouw 2] en andere studiegenoten, tweemaal per week bij elkaar kwamen om gesprekken te voeren en dat hierbij iedere week het christelijk geloof aan de orde kwam. Tijdens deze gesprekken werd besproken hoe je dichter bij God kunt komen en hoe je in God kunt geloven. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking de verklaring van eiseres dat [mevrouw 1] en [mevrouw 2] in het christendom geïnteresseerd waren, daar best veel over wisten en meer kennis van het christendom hadden dan eiseres. Uit bovenstaande verklaringen dient te worden afgeleid dat eiseres, reeds voordat zij [mevrouw 1] en [mevrouw 2] vroeg met haar mee te gaan naar de tweede huiskerk en deze samen hebben bezocht, op de hoogte was van een actieve interesse van [mevrouw 1] en [mevrouw 2] voor het christendom. In het licht hiervan acht de rechtbank een vriendschap voor de duur van omstreeks vier of vijf maanden niet dusdanig kort dat voor opmerkelijk moet worden gehouden dat tussen eiseres en haar vriendinnen al een zodanige vertrouwensband bestond dat eiseres hen van de huiskerk op de hoogte heeft gesteld. Verweerder heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar twee vriendinnen kon vertrouwen en dat zij niet heeft uiteengezet hoe dit vertrouwen is ontstaan.
5.3.1
Verweerder heeft het door eiseres gestelde tweede bezoek aan een huiskerk in Iran daarnaast ongeloofwaardig geacht, omdat eiseres over hetgeen werd besproken tijdens de tweede huiskerk enkel vage en summiere verklaringen kan geven.
5.3.2
Zoals eiseres in beroep heeft aangevoerd, heeft eiseres blijkens pagina 7 van het rapport van aanvullend gehoor over de inhoud van de tweede huiskerk verklaard dat deze over zonden, de wereld en over God ging. Op de vraag wat eiseres van die bijeenkomst heeft opgestoken, heeft eiseres verklaard dat zij God meer heeft leren kennen. Omdat eiseres heeft verklaard dat deze huiskerk in het begin van 2015 plaatsvond en het aanvullende gehoor, waarin haar naar de inhoud van die bijeenkomst werd gevraagd, omstreeks anderhalf jaar nadien plaatsvond, kan naar het oordeel van de rechtbank niet van eiseres worden verlangd concreter en specifieker over de huiskerk te verklaren dan zij heeft gedaan. De rechtbank stelt in dit verband vast dat, zoals tussen partijen niet in geschil is, op andere onderdelen van de tweede huiskerk specifiek heeft verklaard. Zij heeft verklaard bij wie die bijeenkomst plaatsvond, wie de voorganger was en de namen van de aanwezigen van de bijeenkomst genoemd.
5.4
Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom hij het door eiseres gestelde tweede bezoek aan een huiskerk in Iran ongeloofwaardig acht.
6.1
Voorts heeft verweerder de door eiseres gestelde gevolgen van haar bezoeken aan de huiskerken ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is dat haar vriendin zomaar haar naam zou hebben genoemd tegen de veiligheidsdienst en dat het opmerkelijk is dat de veiligheidsdienst pas navraag naar eiseres doet op het moment dat zij in Nederland verblijft.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij die twee elementen niet aannemelijk dan wel opmerkelijk acht. Gelet op hetgeen algemeen bekend is over de repressieve werkwijze van de veiligheidsdienst in Iran en de angst die de veiligheidsdienst bij burgers inboezemt, acht de rechtbank niet zonder meer onmogelijk dat een vriendin van eiseres de Iraanse veiligheidsdienst desgevraagd kenbaar heeft gemaakt dat eiseres haar naar de huiskerk heeft meegenomen, nog daargelaten de vraag of de veiligheidsdienst de vriendin daarbij onder druk heeft gezet. De rechtbank acht evenmin zonder meer bevreemdingwekkend dat de veiligheidsdienst pas na het vertrek van eiseres naar Nederland navraag naar haar heeft gedaan, omdat niet onmogelijk is dat de autoriteiten er daadwerkelijk pas in de periode rond het vertrek van eiseres door het afleggen van de verklaring van haar vriendin [mevrouw 2] van op de hoogte zijn geraakt dat eiseres [mevrouw 2] heeft meegenomen naar de huiskerk en pas toen in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. Verweerder dient daarom te motiveren waarom hij de in overweging 6.1 genoemde elementen niet aannemelijk dan wel opmerkelijk acht.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds op grond van het vorenstaande onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom hij de elementen b en c, te weten het door eiseres gestelde bezoek aan de huiskerken en de daaruit voortvloeiende problemen van de zijde van de veiligheidsdienst, niet geloofwaardig acht. Verweerders standpunt dat ook het eerste bezoek van eiseres aan een huiskerk ongeloofwaardig is en de daartegen gerichte beroepsgronden behoeven daarom thans geen bespreking.
8. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat de rechtbank geen aanleiding ziet zelf in de zaak te voorzien, de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten dan wel verweerder de gelegenheid te geven het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van een bestuurlijke lus te herstellen, zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-- (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.