ECLI:NL:RBDHA:2017:12740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/5109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en politieke discussies in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, evenals zijn werkzaamheden als docent aan een universiteit in Iran. Echter, de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom en de problemen die hij zou hebben ondervonden door politieke discussies tijdens zijn colleges werden door de staatssecretaris als ongeloofwaardig beoordeeld.

Eiser had verklaard dat hij problemen had ondervonden door politieke discussies die tijdens zijn colleges plaatsvonden, en dat hij tot het christendom was bekeerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van eisers bekering, gezien de tegenstrijdige verklaringen die eiser had afgelegd over zijn religieuze overtuiging. Eiser had eerder verklaard atheïst te zijn en had geen overtuigende verklaringen kunnen geven over zijn bekering en de gevolgen daarvan in Iran. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk problemen had ondervonden als gevolg van zijn politieke activiteiten of zijn geloofsovertuiging.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser, ambtshalve toetsend, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als informant is verschenen [informant]. Als tolk is verschenen T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1987 en dat hij de Iraanse nationaliteit bezit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat hij heeft gedoceerd aan de [universiteit], dat tijdens zijn colleges politieke discussies werden gevoerd waarvan geluids- en video-opnames zijn gemaakt die in handen zijn gekomen van de inlichtingendienst [inlichtingendienst] en de bij die dienst werkzame [persoon A], en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden. Verder heeft eiser verklaard dat hij tot het christendom is bekeerd.
2. Verweerder onderscheidt in de verklaringen van eiser de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de bekering van eiser;
- de werkzaamheden van eiser als docent aan de [universiteit];
- de (politieke) discussies die ontstonden tijdens colleges toen eiser doceerde aan de [universiteit] en de problemen die hij heeft ondervonden naar aanleiding van deze discussies.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder volgt eiser wel in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser heeft gedoceerd aan de [universiteit]. Dat er tijdens zijn colleges politieke discussies ontstonden en dat eiser als gevolg daarvan de door hem omschreven problemen heeft ondervonden acht verweerder echter ongeloofwaardig. Ook acht verweerder ongeloofwaardig dat eiser tot het christendom is bekeerd.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ten aanzien van eisers gestelde bekering tot het christendom overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Hierbij zijn van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in het geval van eiser volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank acht verweerder eisers gestelde bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig. Verweerder betoogt allereerst terecht dat eiser in dit verband tegenstrijdig heeft verklaard. Tijdens het aanmeldgehoor van 3 oktober 2015 heeft eiser verklaard dat hij atheïst is en dat hij gelooft in een materialistisch systeem. In de correcties en aanvullingen op het rapport van het aanmeldgehoor van 4 maart 2016 heeft eiser aangegeven dat hij inmiddels tot het christendom is bekeerd en dat hij op 28 februari 2016 is gedoopt. Tijdens het eerste gehoor op 10 maart 2016 heeft eiser vervolgens weliswaar verklaard dat hij zich sinds zijn aankomst in Nederland aangetrokken voelt tot het christendom, maar ook dat hij, hoewel hij nooit zou hebben gezegd dat hij atheïst is, géén religie heeft. In zijn correcties en aanvullingen op het rapport van eerste gehoor van 11 maart 2016 heeft eiser in dit verband niets naar voren gebracht. Toen eiser tijdens het aanvullend gehoor met voornoemde tegenstrijdige verklaringen is geconfronteerd, heeft hij daarvoor voorts geen verklaring gegeven. Eiser heeft desgevraagd slechts verklaard dat hij vóór het eerste gehoor al is gedoopt en dat hij tijdens het eerste gehoor wel degelijk heeft verteld dat hij christen is. Verweerder acht deze verklaringen niet ten onrechte ontwijkend. De in de zienswijze en in beroep gegeven verklaring dat eiser tijdens het eerste gehoor en in zijn correcties en aanvullingen op het rapport van eerste gehoor zijn bekering tot het christendom niet naar voren heeft gebracht omdat hij zijn zich nog ontwikkelende geloofsovertuiging voor zichzelf wilde houden en hij aanvankelijk niet zijn religieuze overtuiging als asielmotief heeft willen aanvoeren, heeft verweerder voorts onvoldoende mogen achten. Verweerder mocht immers van eiser verlangen dat hij juiste informatie over zijn religie zou verschaffen, ongeacht de vraag of hij die religie als asielmotief wilde aanvoeren. Dat eiser tijdens het eerste gehoor heeft verklaard dat hij geen religie heeft, terwijl hij volgens zijn correcties en aanvullingen op het rapport van het aanmeldgehoor op dat moment al was bekeerd tot het christendom en was gedoopt, heeft verweerder eiser derhalve mogen aanrekenen.
5.3.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts opmerkelijk mogen achten dat eiser desgevraagd geen blijk heeft gegeven van twijfels ten aanzien van het christendom en de Bijbel. Eiser stelt hoogopgeleid te zijn en zich te hebben verdiept in de ideeën van onder meer Stephen Hawking en Richard Dawkins (een uitgesproken atheïst en auteur van onder meer het boek ‘God als Misvatting’). Eiser heeft voorts nog tijdens het aanmeldgehoor van 3 oktober 2015 gesteld atheïst te zijn en te geloven in een materialistisch systeem. In dit licht bezien valt niet in te zien hoe eiser vervolgens binnen een paar maanden en zonder twijfels tot bekering tot het christendom kan zijn gekomen. Eisers stelling in beroep dat men zonder twijfel niet (verder) hoeft te zoeken, leidt niet tot een ander oordeel.
5.4.
Verweerder werpt eiser verder niet ten onrechte tegen dat hij blijkens zijn verklaringen niet over de mogelijke gevolgen van een bekering tot het christendom in Iran heeft nagedacht. Gelet op de gevaren die in Iran kleven aan afvalligheid en bekering tot een andere religie dan de islam, had het in de rede gelegen dat eiser over de gevolgen van zijn bekering bij eventuele terugkeer naar zijn land van herkomst had nagedacht. Eisers standpunt in beroep dat de vraag of hij zonder verblijfstitel al dan niet rekening wil houden met terugkeer naar Iran aan hem is voorbehouden en dat verweerder daar niet over gaat, slaagt niet. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eiser, die niet in het bezit is van een verblijfsvergunning voor een ander land, geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij (al dan niet gedwongen) naar zijn land van herkomst moet terugkeren.
5.5.
Verweerder werpt eiser ook niet ten onrechte tegen dat hij, bezien in het licht van zijn hoge opleidingsgraad, te weinig kennis van het christendom bezit. Verweerder heeft desgevraagd niet kunnen duiden of de protestantse kerk die hij momenteel bezoekt een gereformeerde, hervormde, evangelische of anders gedenomineerde protestantse kerk is. Daarbij heeft eiser desgevraagd geen voldoende verklaring kunnen geven voor het feit dat hij zich, als hoogopgeleide man, klaarblijkelijk niet heeft verdiept in de verschillende stromingen die de protestantse kerk kent. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat dit niet getuigt van een diepgewortelde christelijke, en meer in het bijzonder protestantse, geloofsovertuiging.
5.6.
In de besluitvormingsfase heeft eiser ter staving van zijn gestelde bekering de
volgende stukken overgelegd:
- Een doopakte van de [Pinkstergemeente] te [plaats], waarin staat
– samengevat – dat eiser op 28 februari 2016 is gedoopt.
- Een ‘verklaring met betrekking tot [eiser] t.b.v. zijn asielaanvraag bij de IND’ van 15 maart 2016, waarin dominee [dominee] van de Protestantse Gemeente [plaats] aangeeft – samengevat – dat hij vanaf oktober 2015 contact met eiser heeft, dat eiser vaak aanwezig was bij de bijbelcursus die hij vanaf eind oktober 2015 gaf, dat eiser daarbij altijd betrokken aanwezig was en dat eiser nadat de cursus afgelopen was regelmatig naar bijbelstudies in de [kerk 1] kwam. De dominee geeft verder aan dat hij eiser heeft leren kennen als een zeer betrokken persoon die ernstig op zoek is naar een nieuwe levensinvulling buiten de kaders van de Islam.
- Een ‘Verklaring betreffende: [eiser], geboren in [plaats], Iran [geboortedatum]1987’ van 26 januari 2017, waarin pastor [pastoor] van de [Pinkstergemeente] te [plaats] stelt – samengevat – dat eiser in het voorjaar van 2016 naar de [Pinkstergemeente] te [plaats] kwam, dat hij tijdens zijn verblijf in het opvangcentrum van [plaats] trouw de samenkomsten bezocht en de Farsi-bijbelstudie volgde, dat de groep die deze bijbelstudie volgde groeide tot ongeveer 80 Iraniërs en Afghanen, dat daarvan alleen zij zijn gedoopt die oprecht waren in hun bekering, dat eiser het meest serieus was van allemaal en dat zijn keuze weloverwogen was.
- Een ‘verklaring m.b.t. [eiser] t.b.v. zijn asielaanvraag’ van 16 januari 2017, waarin [persoon B] van de Gereformeerde Gemeente van [plaats] aangeeft dat hij sinds eisers verblijf in AZC [plaats] contact met hem heeft, dat hij hem bijbels in het Nederlands en het Arabisch heeft gegeven, dat eiser trouw de internationale kerkdiensten in [plaats] bezoekt en dat hij enkele keren een bijbelgedeelte heeft voorgelezen, en dat hij ook andere kerkdiensten heeft bijgewoond.
In beroep heeft eiser voorts ter staving van zijn gestelde bekering overgelegd een op hem toegespitst rapport van stichting Gave van 18 april 2017 en een schriftelijke verklaring van 9 mei 2017, waarin [persoon C] en [persoon D], respectievelijk Oudste en Diaken bij de [kerk 2] in [plaats], aangeven dat eiser vanaf april 2016 bij alle internationale kerkdiensten voor vluchtelingen en statushouders in de [kerk 3] in [plaats] aanwezig is geweest. Ter zitting is voorts door [informant], vrijwilligster bij de kerk, een verklaring voorgelezen en overgelegd, inhoudende – samengevat – dat zij veel gesprekken met eiser over het geloof heeft gevoerd, dat eiser daarbij een grote honger naar de Bijbel toonde en dat hij niet langer [voornaam eiser] maar [naam] wil worden genoemd. Bij haar verklaring heeft [informant] een aantal screenshots gevoegd van gesprekken over het geloof die zij via een online berichtendienst met eiser heeft gevoerd.
5.7.
Verweerder betoogt niet ten onrechte dat een doopakte geen uitsluitsel geeft over de motieven voor bekering en dat voornoemde verklaringen, hoewel zij als begin van bewijs kunnen dienen, niets afdoen aan eisers eigen verantwoordelijkheid om zijn gestelde bekering met verklaringen aannemelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het rapport van Stichting Gave – net als de overige verklaringen – voorts niet als deskundigenadvies hoeven aanmerken. Omdat stichting Gave geen integrale op een persoon van de vreemdeling toegespitste geloofwaardigheidsbeoordeling van alle verklaringen van een vreemdeling verricht, ook als deze een bekering als asielmotief aanvoert, maar haar oordeel over de geloofwaardigheid van een gestelde bekering uitsluitend baseert op de door de vreemdeling tegenover verweerder afgelegde verklaringen over die gestelde bekering, kan het oordeel van stichting Gave over de geloofwaardigheid van de bekering als asielmotief niet als deskundigenoordeel worden aangemerkt. In die zin komt aan de beoordeling van stichting Gave van de bekering van eiser – en aan de verder door hem overgelegde verklaringen – niet meer waarde toe dan aan de beoordeling van verweerder. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502). Die uitspraak ziet op een vergelijkbaar rapport als het rapport dat in de onderhavige procedure is overgelegd. Zoals blijkt uit de uitspraak van 26 november 2015 van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, waarop de uitspraak van de Afdeling ziet, is ook dat rapport gebaseerd op de verklaringen die door de vreemdeling zijn afgelegd tegenover verweerder.
Voorts kan het rapport van stichting Gave weliswaar – net als de overige verklaringen – dienen ter staving van de gestelde bekering, maar laat dit onverlet dat eiser tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Daarin is eiser, gelet op het voorgaande, niet geslaagd.
Op grond van het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding een deskundige op het gebied van geloofsbekering te benoemen.
5.8.
Verweerder acht naar het oordeel van de rechtbank ook niet ten onrechte ongeloofwaardig dat er tijdens de colleges van eiser op de [universiteit] politieke discussies ontstonden en dat hij als gevolg daarvan de door hem omschreven problemen heeft ondervonden. Gelet op de positie van [persoon A] als hoofd van de [inlichtingendienst] op de universiteit en het feit dat eisers familie al jarenlang een vete met de familie van [persoon A] zou hebben gehad, ook op de universiteit, heeft verweerder eisers verklaring dat hij niet aan zag komen dat hijzelf problemen zou ondervinden en dat hij zich niet druk heeft gemaakt over de positie van [persoon A] op de universiteit, bevreemdingwekkend mogen achten.
5.9.
Verweerder acht eisers verklaringen voorts niet ten onrechte inconsistent, nu eiser enerzijds heeft verklaard dat hij er niet aan heeft gedacht dat de discussies die hij voerde gevaarlijk konden zijn, terwijl hij anderzijds verklaringen heeft afgelegd waaruit blijkt dat hij zich wel degelijk bewust was van de risico’s die het voeren van dergelijke discussies met zich mee kan brengen. Een en ander klemt temeer daar eiser toen hij lesgaf aan een andere universiteit al een waarschuwing zou hebben gehad naar aanleiding van discussies die hij daar voerde over het conflict tussen de Soennieten en Sjiieten. Eisers verklaring dat hij vanwege zijn verblijf in het buitenland niet bekend was met de politieke sfeer in Iran heeft verweerder ontoereikend mogen achten om hem voornoemde inconsistentie niet langer aan te rekenen. Eiser is opgegroeid in Iran en is bekend met de [inlichtingendienst]. Daarbij heeft hij verklaard dat hij tijdens zijn militaire dienst van 2012 tot 2014 al problemen van de [inlichtingendienst] heeft ondervonden. Gelet hierop mag eiser worden verondersteld bekend te zijn met de [inlichtingendienst] en dat waartoe de [inlichtingendienst] in staat is.
5.10.
Verder motiveert verweerder niet ten onrechte dat, bezien in het licht van hetgeen over Iran bekend is en eisers verklaring dat iedere onderwijsinstelling studentenverenigingen heeft gelieerd aan de Basij en dat het daarom ook mogelijk is dat een student uit zijn klas aan de Basij gelieerd was, niet geloofwaardig is dat hij in zijn klas politiek getinte discussies voerde en zelfs vergelijkingen maakte tussen Khamenei en Stalin.
5.11.
Eisers verklaringen over de video- en geluidsopnames die van de discussies zouden zijn gemaakt heeft verweerder voorts vaag, summier en inconsistent mogen achten. Eiser heeft desgevraagd niet kunnen aangeven wie de opnames heeft gemaakt, hoe zij bij de [inlichtingendienst] en bij [persoon A] zijn terechtgekomen, hoeveel opnames er zijn gemaakt, wanneer zij zijn gemaakt en wat er in de opnames is te zien en te horen. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eiser niet meer over de opnames kan vertellen, temeer daar [persoon E], het hoofd van de universiteit en een vriend van eisers familie, die eisers vader zou hebben gewaarschuwd dat eisers leven niet meer veilig was, wel van de inhoud van de opnames op de hoogte zou zijn geweest, en als zodanig meer informatie had kunnen verschaffen. Daarbij betoogt verweerder niet ten onrechte dat eiser inconsistent heeft verklaard door enerzijds te verklaren dat [persoon E] zelf heeft gezien wat er gefilmd is, om anderzijds te verklaren dat hij op de hoogte is van de inhoud van de film doordat men hem daarover heeft verteld.
5.12.
Ook eisers verklaringen ten aanzien van de gestelde inval in zijn ouderlijk huis, na zijn vertrek, heeft verweerder summier mogen achten. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij van zijn neef heeft vernomen dat er een inval in zijn ouderlijk huis is gedaan en dat zijn vader daarbij is meegenomen, maar dat hij er verder niets over heeft gehoord. Tijdens het eerste aanvullend gehoor, ongeveer anderhalve maand later, heeft eiser daaraan slechts kunnen toevoegen dat er bij de inval een tablet, een mobiele telefoon, een computer en een laptop zijn meegenomen. Niet valt in te zien waarom eiser, die na zijn vertrek niet alleen met zijn vader, maar ook met zijn broer, tante en neef contact zou hebben gehad, niet meer over de inval heeft kunnen vertellen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.