In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, en de Staat der Nederlanden. De eiser had een vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis te staken, onder de voorwaarde dat hij zou voldoen aan een betalingsregeling van € 160,-- per maand gedurende 36 maanden. De eiser was eerder veroordeeld tot een taakstraf en had een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen van € 66.605,01, die bij niet-betaling kon worden vervangen door 340 dagen hechtenis. De eiser had tot op heden niet voldaan aan deze maatregel en was inmiddels gedetineerd in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op goede gronden de verzoeken van de eiser om een betalingsregeling had afgewezen. De rechter benadrukte dat de regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in de wet en dat de hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet aan de maatregel kan voldoen. De rechter concludeerde dat de eiser niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat hij recht had op een betalingsregeling, aangezien hij al gedetineerd was en de voorgestelde regeling niet voldeed aan de voorwaarden van de Aanwijzing en het Beleidskader van het CJIB.
De eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.434,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.