Overwegingen
1. Een belanghebbende kan bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
2. De rechtbank overweegt dat in deze zaak aanleiding bestaat allereerst te beoordelen of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3. Bij die beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden. Eiser is afkomstig uit Kutur in Eritrea. Op 25 januari 2017 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Tevens vond op deze datum het aanmeldgehoor plaats. Het eerste gehoor AMV vond plaats op 5 juli 2017. Op 6 juli 2017 heeft eiser hierop correcties en aanvullingen ingediend. Het nader gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 7 juli 2017 en daarop heeft eiser op 10 juli 2017 laten weten geen correcties en aanvullingen te hebben. Bij besluit van 11 juli 2017 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
4. Eiser stelt in beroep procesbelang te hebben omdat de mogelijkheid van gezinshereniging met zijn ouders wordt geblokkeerd doordat zijn geboortedatum is gewijzigd van [geboortedag] 2000 naar [geboortedag] 1998. Naar de mening van eiser is dit door verweerder ten onrechte gewijzigd, omdat hij ondubbelzinnig heeft verklaard tijdens het aanmeldgehoor, het eerste gehoor en het nader gehoor dat hij minderjarig is en dat de Italiaanse autoriteiten ten onrechte zijn geboortedatum hebben vastgesteld op [geboortedag] 1998. Ook uit het proces-verbaal van 25 januari 2017, zoals opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar [naam] van de politie-eenheid Noord-Nederland, blijkt dat eiser als geboortedatum 9 mei 2000 heeft opgegeven. Voorts verwijst eiser ter onderbouwing van zijn geboortedatum naar de door hem overgelegde originele schoolpas voor het schooljaar 2013/2014 waarop staat vermeld dat hij 13 jaar oud is (corresponderend met het geboortejaar 2000) en die is voorzien van een pasfoto van hem. Daarmee is deze schoolpas volgens eiser een identificerende document waarmee zijn leeftijd kan worden vastgesteld. Hierbij stelt eiser dat het aanbod om de originele schoolpas in het geding te brengen door verweerder is geweigerd. Nu hij een bewijs van zijn minderjarigheid heeft geleverd door middel van de originele schoolpas dient zijn eigen verklaring het uitgangspunt voor de beoordeling van de asielaanvraag te zijn, aldus eiser. Bovendien, zo voert eiser aan, blijkt uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten van 14 april 2017 niet op welke wijze zij eisers leeftijd hebben vastgesteld. In dit verband heeft eiser verklaard dat hij zich enkel kan herinneren dat de Italiaanse autoriteiten een telefonische tolk hebben ingeschakeld en dat hij niet heeft kunnen nagaan of de door hem opgegeven geboortedatum juist is genoteerd. Daarom meent eiser dat moet worden aangenomen dat ten onrechte [geboortedag] 1998 is opgenomen en dat dit plausibel is nu de autoriteiten van Italië de geboortedatum hebben genoteerd op [geboortedag] , hetgeen sterk duidt op een toegekende (fictieve) geboortedatum. Ook heeft eiser in Italië geen document ter staving van zijn geboortedatum overgelegd. Verder voert eiser aan dat aangezien hij minderjarig is, hij in Eritrea nimmer in het bezit is geweest van officiële door de staat afgegeven documenten die hij zou kunnen overleggen. Nu een paspoort nauwelijks te verkrijgen is en een identiteitsdocument pas kan worden aangevraagd als iemand meerderjarig is, heeft hij een schoolpas overgelegd. Door eiser kan niet worden gevolgd dat het origineel van deze schoolpas niet hoeft te worden overgelegd omdat hierin niet een begin van bewijsvergaring kan worden gezien. Het betreft immers een document dat is afgegeven in Eritrea met daarop de vermelding van zijn identiteitsgegevens en bovendien voorzien van een pasfoto. Voor zover verweerder ondanks het voorgaande twijfelde aan de minderjarigheid, had verweerder uit oogpunt van zorgvuldigheid een leeftijdsonderzoek aan behoren te bieden en/of bij de Italiaanse autoriteiten navraag te doen over de wijze waarop zijn geboortegegevens zijn geregistreerd.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit onderzoek bij de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat eiser aldaar geregistreerd staat met als geboortedatum: [geboortedag] 1998. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134), wordt analoog aan deze uitspraak door verweerder de leeftijd die eiser heeft opgegeven bij de Italiaanse autoriteiten, te weten [geboortedag] 1998, aangehouden. Verweerder volgt de identiteit van eiser met inachtneming van de geboortedatum zoals die bij de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd. Het overleggen van een kopie van zijn bewonerspas en een originele schoolkaart kan volgens verweerder hier niet aan afdoen omdat deze documenten niet als een identificerend document kunnen worden bestempeld. 6. De rechtbank is van oordeel dat situaties denkbaar zijn waarin de vreemdeling zich met het instellen van beroep bij de rechtbank hangende de geldigheidsduur van de hem of haar verleende verblijfsvergunning een gunstiger materiële rechtspositie kan verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier een dergelijke situatie voor.
7. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling die is toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw 2000, kan op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000 met zijn ouders worden herenigd, terwijl die mogelijkheid voor een meerderjarige vreemdeling niet bestaat. Indien aan eiser dus een minderjarige leeftijd wordt toegekend, heeft hij op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000, de mogelijkheid een aanvraag om een mvv, dan wel een verzoek om advies met het oog op een aanvraag tot afgifte van een mvv, in te dienen, teneinde met zijn ouders te worden herenigd. Aldus kan eiser zich met het instellen van beroep bij de rechtbank een gunstiger materiële rechtspositie verschaffen.
8. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in dit geval uit de gedingstukken is gebleken dat het gezin van eiser in Kutur te Eritrea bestond uit zijn vader [vader] , moeder [moeder] , geboren op [geboortedag] 1959, broers [broer] (de oudste) en [broer] (circa 13 jaar) en zijn zussen [zussen] (circa 11 jaar). De mogelijkheid voor de ouders van eiser om een reguliere verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking: gezinshereniging, aan te vragen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, anders dan bij de verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000, moet in dat geval, onder meer leges worden voldaan en wordt het middelenvereiste gesteld. Eiser heeft dan ook een procesbelang bij het door hem ingestelde beroep. Ter zitting hebben partijen desgevraagd ook aangegeven dat hierover geen geschil bestaat.
9. Het primaire standpunt van eiser faalt. Daartoe overweegt de rechtbank dat vaststaat dat eiser in Italië als meerderjarige is geregistreerd. Zo blijkt uit het antwoord van het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken van 14 april 2017 op het informatieverzoek van Nederland op grond van artikel 34 van de Dublinverordening dat eiser in Italië bekend is als: [eiser] , geboren op [geboortedag] 2000 en van Eritrese nationaliteit, alsook onder de alias [eiser] , geboren op [geboortedag] 1998 en van Eritrese nationaliteit. Verder informeerden de Italiaanse autoriteiten verweerder dat van eiser in Italië vingerafdrukken zijn afgenomen vanwege illegale binnenkomst onder bovenstaande alias. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 17 januari 2017, 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:881), 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454) en van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1911), is op te maken dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze jurisprudentie van de Afdeling ook in dit geval analoog van toepassing en daarom wordt niet gevolgd, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting aangaf, dat deze Afdelingsjurisprudentie niet integraal van toepassing is omdat in dit geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Er is immers geen rechtsregel die zich er tegen verzet dat door verweerder bij het vaststellen van de leeftijd van eiser informatie uit een andere lidstaat wordt betrokken. Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159) en 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. In dit geval heeft eiser ter onderbouwing van zijn gestelde minderjarigheid een originele schoolpas met daarop een leeftijdsvermelding en een pasfoto alsook een kopie van een bewonerspas overgelegd. Echter, de overgelegde bewonerspas volstaat niet om eisers minderjarigheid aannemelijk te maken omdat het slechts een kopie betreft. Daarnaast kan het aanbod van eiser aan verweerder om de originele schoolpas voor onderzoek ter beschikking te stellen hem niet baten omdat de schoolpas ook in originele vorm geen begin van bewijs van minderjarigheid is. Immers, hoewel de door eiser ingebrachte schoolpas een pasfoto bevat, is dit document niet afgegeven door de overheid van Eritrea en in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat dat de documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten moeten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling. Aldus heeft eiser geen documenten overgelegd die zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk maken. 10. Verweerder is van mening dat de stelling van eiser dat minderjarige Eritreeërs geen identificerende documenten kunnen hebben hem niet kunnen baten, nu hij geen plausibele verklaring heeft voor het feit dat zijn hier te lande gestelde minderjarigheid niet overeenkomt met de in Italië geregistreerde geboortedatum. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd inzake de hoge eisen aan de bewijslast aangevoerd dat van eiser, aan wie subsidiaire bescherming is verleend, niet verlangd mag worden dat hij contact opneemt met de Eritrese autoriteiten. Ondanks het ontbreken van een plausibele verklaring van eiser voor het verschil in de geboortedatum die in Italië is geregistreerd en de in Nederland opgegeven geboortedatum neemt de rechtbank in aanmerking dat in het ambtsbericht de minister van Buitenlandse Zaken van 28 februari 2017 inzake Eritrea (p. 21) staat dat alle Eritreeërs die ouder zijn dan achttien jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart. Derhalve is het voor een minderjarige Eritreeër niet mogelijk een authentieke identiteitskaart te overleggen. Dit betekent echter nog niet dat in dit geval dient te worden geoordeeld dat sprake is van bewijsnood. Zo acht de rechtbank het niet op voorhand onmogelijk dat een Eritreeër als (een begin van) bewijs van een gestelde minderjarige geboortedatum ter onderbouwing een kopie (vgl. het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak M.A. tegen Zwitserland van 18 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913, het origineel is immers in het bezit van zijn vader of moeder) van het paspoort van één van zijn ouders inbrengt waarop hij/zij als minderjarig kind is ingeschreven.
11. Met betrekking tot de vraag of de informatie uit Italië waaruit blijkt dat eiser meerderjarig is, volstaat om hem ook in Nederland meerderjarig te verklaren, acht de rechtbank van belang dat uit de informatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken van 14 april 2017 op grond van artikel 34 van de Dublinverordening niet kan worden opgemaakt op welke wijze de geregistreerde geboortedatum uit 1998 is vastgesteld. De rechtbank gaat er van uit dat de geboortedatum uit 1998 in Italië enkel is gebaseerd op hetgeen eiser in dit verband heeft verklaard aan de Italiaanse autoriteiten tijdens het gehoor waarbij een telefonische tolk werd ingeschakeld. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten in dit geval een leeftijdsonderzoek hebben uitgevoerd. Uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt slechts dat zij als geboortedatum 1 januari 1998 hebben genoteerd. Anders dan de gemachtigde van eiser meent, valt hieruit op zich niet af te leiden dat de op 1 januari genoteerde geboortedatum sterk duidt op een toegekende (fictieve) geboortedatum door de autoriteiten van Italië. De enkele plausibiliteit hiervan is onvoldoende om een fictieve door de Italiaanse autoriteiten toegekende geboortedatum aan te nemen. Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij niet heeft kunnen nagaan of de door hem opgegeven geboortedatum juist is genoteerd, acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat verweerder in aanmerking heeft genomen of hij de geboortedatum in Italië kon corrigeren, maar dat heeft nagelaten. Daarentegen is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem in Italië niet mogelijk was om een onjuist genoteerde geboortedatum te corrigeren. Verder wordt betrokken dat eiser niet door verweerder bij Italië in het kader van de Dublinverordening is geclaimd, ondanks dat bekend was dat in Italië vingerafdrukken bij haar waren afgenomen. De rechtbank acht dit uiterst relevant omdat eiser op basis van zijn verklaringen zowel is geregistreerd met een geboortedatum van een minderjarige als met die van een meerderjarige, maar anders dan in zaken waarin wel sprake is van een claimverzoek door verweerder, geen sprake is van een (impliciet) claimakkoord tussen lidstaten dat de balans doet doorslaan om van de meerderjarigheid uit te gaan en wat door eiser niet is weerlegd met identificerende documenten. In het verweerschrift heeft verweerder in dit verband aangegeven dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk is behandeld omdat, gelet op artikel 20 van de Dublinverordening, het leggen van een Dublinclaim niet meer mogelijk was. Voorts acht de rechtbank van groot gewicht dat in dit geval door eiser geen concrete aanknopingspunten zijn ingebracht over de onzorgvuldige wijze waarop de persoonsgegevens door de Italiaanse autoriteiten worden afgenomen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van deze geregistreerde gegevens. Niet nader onderbouwde stellingen over de gang van zaken in Italië worden hiertoe onvoldoende geacht.
12. Tot slot overweegt de rechtbank over het schouwen van vreemdelingen dat, daargelaten dat door verweerder enkel uit zorgvuldigheidsoverwegingen wordt geschouwd in gevallen dat er (ernstige) twijfels rijzen over de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum en dat zulke twijfels in dit geval er niet waren, uit vaste jurisprudentie van het EHRM (vgl. de arresten van het EHRM in de zaak Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0925JUD005052009 en de zaak Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD005270109) kan worden opgemaakt dat een enkele visuele inspectie, zelfs indien deze is uitgevoerd door een arts, niet kan leiden tot, zelfs niet bij benadering, van een indicatie van de leeftijd van een persoon.
13. Gelet op het vorenstaande – in samenhang bezien – oordeelt de rechtbank dat, nu eiser er niet in is geslaagd om met identificerende documenten aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum uit 1998 onjuist is, verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in dit geval terecht van uit heeft mogen gaan dat de registratie van de geboortedatum in die lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarom heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om aan eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Ook het subsidiaire standpunt van eiser faalt derhalve.
14. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslist wordt als volgt.