Overwegingen
1. Een belanghebbende kan bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
2. De rechtbank overweegt dat in deze zaak aanleiding bestaat allereerst te beoordelen of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3. Bij die beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden. Eiseres is afkomstig uit [woonplaats] in Eritrea. Op 12 maart 2017 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden op 14 maart 2017. Op 8 augustus 2017 vond het eerste gehoor AMV plaats. Eiseres heeft op 9 augustus 2017 de correcties en aanvullingen hierop ingediend. Het nader gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 augustus 2017 en daarop heeft eiseres geen correcties en aanvullingen ingediend. Bij besluit van 14 augustus 2017 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
4. Eiseres stelt in beroep procesbelang te hebben omdat de mogelijkheid van gezinshereniging met haar ouders wordt geblokkeerd doordat haar geboortedatum is gewijzigd van [geboortedag] 2000 naar [geboortedag] 1999. Als meerderjarige zijn de vereisten om in aanmerking te komen voor gezinshereniging veel strenger voor haar ouders. Naar de mening van eiseres heeft zij tijdens het eerste gehoor, nader gehoor (pagina 3) en de correcties en aanvullingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij is geboren op [geboortedag] en dat zij dus nog steeds minderjarig is. Zo heeft eiseres aangegeven dat zij bij aankomst in Italië ziek was als gevolg van de mishandelingen en het seksuele misbruik in Libië, alsook dat zij in Italië is opgevangen door een Eritrese vrouw, die wellicht haar persoonsgegevens in Italië heeft doorgegeven. Dat eiseres dat niet zelf heeft gedaan wordt volgens eiseres gestaafd door het feit dat slechts het geboortejaar 1999 is vermeld in Italië, terwijl zij daadwerkelijk is geboren op [geboortedag] 2000. Gelet op de grote aantallen vluchtelingen en problemen die Italië het hoofd heeft moet bieden, meent eiseres dat verweerder er niet van uit mag gaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiseres is van mening dat zij, gelet op lichamelijke kenmerken, duidelijk minderjarig is en dat verweerder daarom een leeftijdsonderzoek dient aan te bieden.
Voorts voert eiseres aan dat voor zover zij al aan bewijsstukken over haar geboortedatum zou kunnen komen, dit document dan niet kan worden opgestuurd omdat in Eritrea worden de telefoons systematisch getapt en het internet (voor zover beschikbaar) wordt gecontroleerd. Het doorsturen van documenten voor vluchtelingen wordt beschouwd als landverraad en de post (voor zover deze al werkt) is in handen van de PFDJ, aldus eiseres. Ook meent eiseres dat uit officiële bronnen blijkt de gang naar de ambassade of het consulaat zinloos lijkt. Ter onderbouwing hiervoor verwijst zij naar informatie van de Canadese Immigration and Refugee Board van 16 september 2013 (pagina 2): "
The consular official indicated that for Eritreans who cannot prove their nationality because they lack the required documentation, it can be "very difficult" to obtain an ID card. Applicants are required to have close family members attest to their identity at the consulate, and, if possible, bring copies of their parents' national ID card.". Hieruit volgt volgens eiseres dat sprake is van bewijsnood. Daarbij wijst zij eveneens naar de expert-opinie van de Migration Law Clinic -
The 'bewijsnood' policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of the Family Reunification Directive or an unlawful procedural hurdle?van mei 2017 (pagina 35-37), waarin wordt betoogd dat de strenge eisen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het voor Eritrese asielstatushouders onmogelijk maken om effectief gebruik te maken van hun rechten, gewaarborgd in de Gezinsherenigingsrichtlijn. In deze expert-opinie wordt gewezen op rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ-EU), onder meer de zaak Ambisig tegen Portugal, van 7 juli 2016 (ECLI:EU:C:2016:530) die zegt dat het niet proportioneel is om van asielzoekers te vragen dat zij bewijzen dat het absoluut onmogelijk is om bepaalde bewijsstukken te verkrijgen. Daarnaast gaat de expert-opinie in op uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in gezinsherenigingszaken en asielzaken die erkent dat mensen die uit hun land van herkomst hebben moeten vluchten vaak moeilijk documenten kunnen krijgen en waarin het EHRM dan ook vindt dat de autoriteiten in deze zaken niet-officiële documenten niet mogen uitsluiten van de beoordeling (vgl. het arrest in de zaak Tanda-Muzinga tegen Frankrijk van 10 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD000226010, het arrest in de zaak M.A. tegen Zwitserland van 18 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913, het arrest in de zaak F.N. tegen Zweden van 18 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1218JUD002877409, het arrest in de zaak Singh tegen België van 2 oktober 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1002JUD003321011, en rechtsoverweging 93 in het arrest in de zaak J.K. tegen Zweden van 22 augustus 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612).
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit geloofwaardig worden geacht.
6. De rechtbank is van oordeel dat situaties denkbaar zijn waarin de vreemdeling zich met het instellen van beroep bij de rechtbank hangende de geldigheidsduur van de hem of haar verleende verblijfsvergunning een gunstiger materiële rechtspositie kan verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier een dergelijke situatie voor.
7. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling die is toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw 2000, kan op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000 met zijn ouders worden herenigd, terwijl die mogelijkheid voor een meerderjarige vreemdeling niet bestaat. Indien aan eiseres dus een minderjarige leeftijd wordt toegekend, heeft zij op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000, de mogelijkheid een aanvraag om een mvv, dan wel een verzoek om advies met het oog op een aanvraag tot afgifte van een mvv, in te dienen, teneinde met haar ouders te worden herenigd. Aldus kan eiseres zich met het instellen van beroep bij de rechtbank een gunstiger materiële rechtspositie verschaffen.
8. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in dit geval uit de gedingstukken is gebleken dat het gezin van eiseres in Berandi in Eritrea bestond uit haar vader [persoon 1] , moeder [persoon 2] en zusje [persoon 3] (15 jaar), maar dat haar vader is overleden toen zij nog een heel klein kind was. De mogelijkheid voor de moeder van eiseres om een reguliere verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking: gezinshereniging, aan te vragen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, anders dan bij de verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000, moet in dat geval, onder meer leges worden voldaan en wordt het middelenvereiste gesteld. Eiseres heeft dan ook een procesbelang bij het door haar ingestelde beroep. Dit gestelde procesbelang wordt door verweerder niet bestreden.
9. De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken blijkt dat eiseres bij aanmelding in Italië een andere geboortedatum heeft opgegeven en daarmee in dat land als meerderjarige is geregistreerd. Zo blijkt uit het antwoord van het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken van 2 mei 2017 op het informatieverzoek van Nederland van 22 maart 2017 op grond van artikel 34 van de Dublinverordening dat eiseres in Italië bekend is als: [eiseres] , geboren op [geboortedag] 2001, van Eritrese nationaliteit, alsook onder de alias [eiseres] , geboren op [geboortedag] 1999 en van Eritrese nationaliteit. Verder informeerden de Italiaanse autoriteiten verweerder dat van eiseres in Italië vingerafdrukken zijn afgenomen vanwege illegale binnenkomst onder bovenstaande alias.
10. Voorts constateert de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft overwogen dat uit onderzoek bij de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat eiseres aldaar geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedag] 1999 en dat – gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) – analoog aan deze uitspraak door verweerder de leeftijd die eiser heeft opgegeven bij de Italiaanse autoriteiten, te weten [geboortedag] 1999, wordt aangehouden. In het bestreden besluit is door verweerder evenwel expliciet overwogen dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit geloofwaardig worden geacht. Uit de verklaringen van eiseres in het eerste gehoor en de daarop gemaakte correcties en aanvullingen volgt dat zij heeft verklaard te zijn geboren op 1 mei 2000. Derhalve kan door verweerder niet worden volgehouden dat in het bestreden besluit de identiteit van eiseres met inachtneming van de geboortedatum, zoals die bij de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd, wordt gevolgd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit het volgen van de geboortedatum, zoals die bij de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd, niet door verweerder deugdelijk is gemotiveerd. In zoverre acht de rechtbank het bestreden besluit dan ook genomen in strijd met het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit, voor zover hierbij is besloten de leeftijd van eiseres die door de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd, te weten [geboortedag] 1999, aan te houden, wordt vernietigd. 11. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten worden gelaten.
12. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting de gemachtigde van verweerder heeft aangegeven dat uit paragraaf 1 van het bestreden besluit 'Onderwerp van de beschikking' blijkt dat door verweerder ten aanzien van eiseres wordt uitgegaan dat zij is geboren op [geboortedag] 1999. Deze geboortedatum is gebaseerd op de registratie in Italië. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift, in tegenstelling tot het bestreden besluit, wel aangegeven dat verweerder in het bestreden besluit – gelet op de vaste Afdelingsjurisprudentie (de uitspraken van 17 januari 2017, 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2159 en van 15 augustus 2017 ECLI:NL:RVS:2017:2219) – is uitgegaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum, te weten 1 april 1999. De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en dat hiermee door verweerder wordt bedoeld [geboortedag] 1999. 13. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 17 januari 2017, 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:881), 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454) en van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1911), is op te maken dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2017 en 15 augustus 2017 dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Verweerder acht de stelling van eiseres dat haar gegevens in Italië wellicht zijn doorgegeven door een Eritrese vrouw die haar aldaar opving onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat van de juistheid van de registratie in Italië mag worden uitgegaan. 14. Eiseres heeft op 5 en 6 oktober 2017 stukken van de gemeente Alkmaar van 20 september 2017 ingebracht, waaruit blijkt dat zij vanaf 4 september 2017 staat ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) van de gemeente Alkmaar met als geboortedatum [geboortedag] 2000 en zij dus door dit bestuursorgaan als minderjarige wordt aangemerkt. In reactie hierop heeft verweerder op 6 oktober 2017 een brief van 15 augustus 2017 aan de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen ingebracht dat eiseres staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedag] 1999. De rechtbank overweegt dat de registratie door de gemeente Alkmaar plaatsvindt op basis van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) en zij daarbij op grond van artikel 2.14 Wet BRP de identiteit zelf deugdelijk dient vast te stellen. Wel verstrekt verweerder op verzoek aan het college van burgemeester en wethouders informatie over de geboortedatum van de vreemdeling in een zogeheten artikel 2.17-mededeling. Ook in dit geval, zoals blijkt uit de brief van verweerder van 15 augustus 2017 die dateert van voor de verhuizing van eiseres naar de gemeente Alkmaar, is door verweerder aan de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen een mededeling conform artikel 2.17 Wet BRP toegezonden, waarin is medegedeeld dat eiseres is geregistreerd met de geboortedatum: [geboortedag] 1999. De omstandigheid dat de gemeente Alkmaar desondanks op basis van de eigen verantwoordelijkheid eiseres heeft geregistreerd met de door haar opgegeven geboortedatum [geboortedag] 2000, laat onverlet dat verweerder dus in tegenstelling tot de gemeente Alkmaar uitgaat van de meerderjarigheid van eiseres op basis van de in Italië geregistreerde geboortedatum. Met de ingebrachte stukken van de gemeente Alkmaar heeft eiseres dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet de onjuistheid van de registratie in Italië aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft verder geen stukken ter onderbouwing van haar gestelde minderjarigheid ingebracht, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van bewijsnood.
15. De rechtbank leidt in dit verband allereerst uit de door eiseres aangehaalde arresten van het EHRM over de bewijsleer inzake artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welke jurisprudentie blijkens het arrest Tanda-Muzinga ook relevant is in het kader van gezinshereniging van vluchtelingen, af dat bij asielzoekers ook andere documenten dan officiële documenten in aanmerking dienen te worden genomen dan officiële documenten en deze niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten enkel omdat het kopieën of niet-officiële documenten betreft. Verweerder dient specifieke redenen te geven waarom aan de authenticiteit van dergelijke documenten wordt getwijfeld. Gelet op de bijzondere situatie van asielzoekers dienen zij het voordeel van de twijfel te verkrijgen bij een oprechte poging ter onderbouwing van hun geloofwaardigheid. Uit rechtsoverweging 93 van het arrest van het EHRM in de zaak J.K. tegen Zweden volgt dat vanwege de bijzondere situatie waarin asielzoekers zich vaak bevinden het regelmatig noodzakelijk is om hen het voordeel van de twijfel te geven bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun verklaringen en de daarvoor ter ondersteuning ingebrachte documenten. Echter, wanneer er informatie wordt voorgelegd, die sterke redenen geeft om de juistheid van hetgeen de asielzoeker heeft ingebracht te betwisten, dient hij een bevredigende verklaring te verstrekken voor de vermeende onjuistheden in hetgeen is ingebracht (vgl. rechtsoverweging 113 van het arrest van het EHRM in de zaak F.G. tegen Zweden en rechtsoverweging 71 van het arrest S.H.H. tegen het Verenigd Koninkrijk van 29 januari 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0129JUD006036710).
16. Met betrekking tot de vraag of de informatie uit Italië waaruit blijkt dat eiseres meerderjarig is, volstaat om haar ook in Nederland meerderjarig te verklaren, acht de rechtbank van belang dat uit de informatie van het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken van 2 mei 2017 op grond van artikel 34 van de Dublinverordening niet kan worden opgemaakt op welke wijze de geregistreerde geboortedatum uit 1999 is vastgesteld. Het feit dat Italië een grote toestroom aan vluchtelingen heeft te verwerken betekent echter op zich nog niet dat verweerder er niet van uit zou mogen gaan dat de registratie van de geboortedatum van eiseres op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hiervoor dient eiseres concrete aanknopingspunten in te brengen. De enkele stelling van eiseres dat wellicht de Eritrese vrouw, die haar in Italië zou hebben opgevangen, haar persoonsgegevens aan de Italiaanse autoriteiten zou hebben doorgegeven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en bovendien slechts speculatief van aard. Ook vermeldt de informatie van het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken niet slechts het geboortejaar 1999, daargelaten dat zelfs het enkel vermelden van een geboortejaar geenszins zou staven dat eiseres daadwerkelijk zou zijn geboren op [geboortedag] 2000. Nu in dit geval niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten in dit geval een leeftijdsonderzoek hebben uitgevoerd, gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de geboortedatum uit 1999 in Italië enkel is gebaseerd op hetgeen eiseres aan de Italiaanse autoriteiten heeft verklaard. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat enerzijds niet is gebleken dat verweerder in aanmerking heeft genomen of eiseres de geboortedatum in Italië kon corrigeren maar dat zij dat heeft nagelaten, maar dat anderzijds door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat het voor haar in Italië niet mogelijk was om een onjuist geregistreerde geboortedatum te corrigeren. Verder wordt door de rechtbank betrokken dat eiseres niet door verweerder bij Italië in het kader van de Dublinverordening is geclaimd, hoewel bekend was dat in Italië vingerafdrukken bij haar waren afgenomen. De rechtbank acht dit van belang omdat eiseres op basis van haar verklaringen zowel is geregistreerd met een geboortedatum van een minderjarige als met die van een meerderjarige, maar anders dan in zaken waarin wel sprake is van een claimverzoek door verweerder, geen sprake is van een (impliciet) claimakkoord tussen lidstaten dat de balans doet doorslaan om van de meerderjarigheid uit te gaan en wat door eiseres niet is weerlegd met identificerende documenten. Echter, dit neemt niet weg dat in dit geval door eiseres geen concrete aanknopingspunten zijn ingebracht over de onzorgvuldige wijze waarop de persoonsgegevens door de Italiaanse autoriteiten worden afgenomen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van deze geregistreerde gegevens.
17. Verweerder is van mening dat het beroep op bewijsnood eiseres niet kan baten en dat zij geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat haar gestelde minderjarigheid niet overeenkomt met de in Italië geregistreerde geboortedatum. Door eiseres is verklaard dat zij bij aankomst in Italië ziek was als gevolg van de mishandelingen en het seksueel misbruik in Libië. Deze verklaring heeft verweerder terecht onvoldoende geacht, nu dit op zich geen plausibele verklaring is voor het verschil tussen de geregistreerde geboortedata van eiseres. De rechtbank is ook van oordeel dat het beroep op bewijsnood faalt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het ambtsbericht de minister van Buitenlandse Zaken van 28 februari 2017 inzake Eritrea (p. 21) staat dat alle Eritreeërs die ouder zijn dan achttien jaar in het bezit zijn van een identiteitskaart, zodat het voor een minderjarige Eritreeër niet mogelijk is een authentieke identiteitskaart te overleggen. Dit betekent echter nog niet dat in dit geval dient te worden geoordeeld dat sprake is van bewijsnood. Uit het Ambisig-arrest van het HvJ-EU (rechtsoverweging 41-42) is op te maken dat geen sprake is van evenredigheid als verlangd wordt te bewijzen dat het absoluut onmogelijk is om bepaalde documenten te verkrijgen en dat als het onmogelijk is om dergelijke documenten te verkrijgen alternatief bewijs dient te worden geaccepteerd. Hoewel uit de expert-opinion van de Migration Law Clinic volgt dat de feitelijke en veilige verkrijging van bewijsdocumenten, zoals door de IND wordt vereist van Eritrese asielzoekers, verre van duidelijk is, acht de rechtbank het niet op voorhand onmogelijk dat een Eritreeër als (een begin van) bewijs van een gestelde minderjarige geboortedatum ter onderbouwing een kopie (vgl. het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak M.A. tegen Zwitserland van 18 november 2014, het origineel is immers in het bezit van haar vader of moeder) van het paspoort van één van zijn ouders inbrengt waarop hij/zij als minderjarig kind is ingeschreven.
17. Tot slot overweegt de rechtbank met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij gelet op lichamelijke kenmerken duidelijk minderjarig is, dat – daargelaten dat door verweerder enkel uit zorgvuldigheidsoverwegingen wordt geschouwd in gevallen dat er (ernstige) twijfels rijzen over de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum en dat zulke twijfels in dit geval er niet waren – uit vaste jurisprudentie van het EHRM (vgl. de arresten van het EHRM in de zaak Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0925JUD005052009 en de zaak Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD005270109) kan worden opgemaakt dat een enkele visuele inspectie, zelfs indien deze is uitgevoerd door een arts, niet kan leiden tot, zelfs niet bij benadering, van een indicatie van de leeftijd van een persoon. In het beleid van verweerder is in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover van belang, neergelegd dat een leeftijdsonderzoek niet aan de vreemdeling wordt aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND evident meerderjarig is. In dit geval is niet gebleken van een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of de IND heeft opgemerkt dat eiseres op basis van de uiterlijke kenmerken evident meerderjarig is. Verweerder heeft immers op basis van de registratie van de geboortedatum in Italië besloten dat eiseres als meerderjarige is aan te merken. De vraag die nu voorstaat is of verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in dit geval terecht van uit heeft mogen gaan dat de registratie van de geboortedatum in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en daarom geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiseres een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
19. Gelet op het vorenstaande – in samenhang bezien – oordeelt de rechtbank dat, nu eiseres er niet in is geslaagd om met identificerende documenten aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum uit 1999 onjuist is, verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in dit geval terecht van uit heeft mogen gaan dat de registratie van de geboortedatum in die lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden en geen aanleiding heeft hoeven zien om aan haar een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Nu verweerder in het verweerschrift en ter zitting alsnog afdoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom bij de personalia van eiseres van de door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde geboortedatum wordt uitgegaan en de verklaringen over haar identiteit voor wat betreft de hier te lande opgegeven geboortedatum dus niet geloofwaardig worden geacht, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, Awb in stand te laten.
20. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 990,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 495,00 met wegingsfactor 1).
21. Beslist wordt als volgt.