ECLI:NL:RBDHA:2017:12424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
C-09-537725-HA ZA 17-866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en onverschuldigde betaling in CEO-scam zaak

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiseres, een vennootschap naar Qatarees recht, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die onbekend is gebleven. De eiseres heeft gesteld dat zij slachtoffer is geworden van een CEO-scam, waarbij een bedrag van USD 201.330 onterecht is overgemaakt naar een bankrekening van de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend, ondanks dat de gedaagde niet op het laatst bekende adres kon worden aangetroffen. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsmacht onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de schade zich in Nederland heeft voorgedaan. De rechtbank heeft ook het toepasselijke recht vastgesteld, waarbij het Nederlandse recht van toepassing is op de vorderingen van eiseres, die zijn gebaseerd op onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De vordering tot vergoeding van advocaatkosten is afgewezen, omdat deze niet in overeenstemming was met de geldende regels. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, beslagkosten en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 25 oktober 2017 door mr. M.J. Alt-van Endt en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/537725/ HA ZA 17-866
Vonnis van 25 oktober 2017
in de zaak van
de vennootschap naar Qatarees recht
MFH,
gevestigd te Doha, Qatar,
eiseres,
advocaat J. Hagers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in of buiten Nederland,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 mei 2017, met 13 producties;
  • de akte overlegging producties, met productie 14;
  • de rolbeslissing van 30 augustus 2017;
  • de akte van eiseres van 13 september 2017;
  • het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij akte van 13 september 2017 is namens eiseres op verzoek van de rolrechter toegelicht dat de dagvaarding niet op het laatst bekende adres van gedaagde aan de [adres] te [plaats] is betekend, omdat de deurwaarder had geconstateerd dat gedaagde niet meer op dat adres verbleef. De deurwaarder heeft tevens onderzocht in de Basis Registratie Personen of gedaagde nog een (andere) bekende woon- en/of verblijfplaats in Nederland had, maar dat bleek niet het geval. Om die reden was de deurwaarder genoodzaakt gedaagde te dagvaarden op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 54 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank leidt uit de nadere toelichting en de publicatie in de Staatscourant op 9 mei 2017 af dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend.
2.2.
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter. Eiseres is in Qatar gevestigd, terwijl de woonplaats van gedaagde, die is geboren in [land], onbekend is. Eiseres heeft medegedeeld ervan uit te gaan dat gedaagde eerder slechts in Nederland was ingeschreven in verband met de CEO-scam (waarover hierna meer), omdat het zonder Nederlands verblijfadres niet mogelijk is in Nederland een bankrekening te openen om en zo te kunnen beschikken over een Nederlands bankrekeningnummer. De rechtbank zal daarom eerst ambtshalve moeten onderzoeken of zij bevoegd is om van de ingestelde vorderingen kennis te nemen en zo ja, naar welk recht die vorderingen moeten worden beoordeeld.
Rechtsmacht
2.3.
Nu van gedaagde geen woon- of verblijfplaats (meer) bekend is, en is gesteld noch gebleken dat gedaagde, die is geboren in [land], onderdaan is van een EU-lidstaat, is de herschikte Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L351/1, niet van toepassing. De rechtbank zal aan de hand van Nederlands procesrecht bepalen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
2.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 6 aanhef en sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vorderingen van eiseres (mede) zijn gebaseerd op onrechtmatige daad en het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan (d.w.z. Nederland de plaats is waar de schade ten gevolge van die gebeurtenis intreedt).
Toepasselijk recht op vordering op grond van onverschuldigde betaling
2.5.
Aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen (Rome II), hierna Rome II, van toepassing sedert 11 januari 2009, moet worden bepaald naar welk recht de gestelde onverschuldigde betaling moet worden beoordeeld. Ingevolge artikel 10 lid 1 Rome II wordt de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit ongerechtvaardigde verrijking, waaronder begrepen onverschuldigde betaling, en die tevens verband houdt met een bestaande, nauw met die ongerechtvaardigde verrijking samenhangende, betrekking tussen partijen, zoals een onrechtmatige daad, beheerst door het recht dat op die betrekking van toepassing is. Artikel 4 lid 1 Rome II houdt in dat, tenzij in de verordening anders is bepaald, het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
2.6.
De vorderingen van eiseres hebben betrekking op een niet-contractuele verbintenis. Volgens eiseres is sprake van oplichting (CEO-scam/fraude) waarbij een persoon zich voordoet als een leidinggevende van een bedrijf om op die manier een geldbedrag overgemaakt te krijgen naar een bankrekening van de oplichter. Eiseres stelt dat gedaagde het e-mail-accountant van de zakenrelatie, Anchor Marine Ship Management & Operation (hierna: Anchor Marine), heeft gehackt om een onjuist bankrekeningnummer bij ING Bank N.V. (hierna: ING Bank) aan eiseres door te geven. Eiseres heeft vervolgens via email een vervalste factuur ontvangen van gedaagde die zich voordeed als Anchor Marine en eiseres heeft te goeder trouw op of omstreeks 1 maart 2017 een bedrag van USD 201.330
(€ 189.973,58) overgemaakt naar het door gedaagde opgegeven bankrekeningnummer bij de ING Bank, dat niet van Anchor Marine was, maar van gedaagde. Eiseres stelt dat zij aldus aan gedaagde onverschuldigd heeft betaald en gedaagde gehouden is het genoemde bedrag direct terug te betalen. Voorts heeft gedaagde zich het onverschuldigd betaalde bedrag onrechtmatig toegeëigend en heeft hij zich schuldig gemaakt aan oplichting. Eiseres heeft hierdoor schade geleden, zijnde het onterecht betaalde bedrag van € 189.973,58, vermeerderd met rente en kosten.
2.7.
Gezien voormelde gang van zaken heeft Nederland te gelden als het land waar de schade zich voordoet. Immers, deze zaak betreft louter vermogensschade, welke is geleden in Nederland en wel op het moment dat het onverschuldigd betaalde bedrag werd gestort op de bankrekening van gedaagde bij de ING Bank N.V. De ING Bank N.V. is statutair gevestigd te Amsterdam. De uitzonderingen bepaald in de leden 2 en 3 van artikel 4 Rome II doen zich in dit geval niet voor. Nederlands recht is dus toepasselijk.
De vorderingen
2.8.
Voor de ingestelde vorderingen verwijst de rechtbank, gelet op artikel 230 lid 2 Rv., kortheidshalve naar de aan dit verstekvonnis gehechte en gewaarmerkte kopie van de dagvaarding.
2.9.
Eiseres vordert vergoeding van de volledige advocaatkosten die zij voorlopig begroot op € 10.000. Deze vordering zal worden afgewezen. In artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 Rv is ten aanzien van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten een uitzondering gemaakt met betrekking tot het uitgangspunt dat schade als gevolg van onrechtmatig handelen wordt vergoed. De vordering tot vergoeding van de advocaatkosten, voor zover gebaseerd op artikel 6:96 lid 2 BW, wordt slechts toewijsbaar geacht tot het beloop van het bedrag dat wordt gerechtvaardigd door de regels betreffende proceskosten. zie Hoge Raad 12 juni 2015, (ECLI:NL:HR:2015:1600).
2.10.
De gevorderde beslagkosten worden toegewezen tot een bedrag van € 3.007,45, zijnde de bedragen van € 618 aan griffierecht, € 389,45 aan exploten en € 2.000 aan salaris advocaat.
2.11.
Het gevorderde komt de rechtbank voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voor. Derhalve wordt het gevorderde toegewezen op de wijze zoals hierna volgt.
2.12.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 111,31
- griffierecht € 3.276
- salaris advocaat
€ 2.000(1,0 punt × tarief € 2.000,--)
totaal € 5.387,31,
vermeerderd met de kosten van de advertentie in de Staatscourant van 9 mei 2017. De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
2.13.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 189.973,58, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 3.007,45 aan beslagkosten, alsmede een bedrag van € 2.880,07 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan de eisende partij van € 14.875, ter zake interne kosten;
3.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eisende partij tot op heden begroot op € 5.387,31, vermeerderd met de kosten van de advertentie in de Staatscourant van 9 mei 2017, alsmede telkens te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de 15e dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
3.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen 3.1. tot en met 3.4. uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: 309/283