ECLI:NL:RBDHA:2017:12315
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser betwistte de meerderjarige leeftijd die aan hem was toegekend door Italië en Duitsland en voerde aan dat de leefomstandigheden in Italië onmenselijk zouden zijn, wat een overdracht aan dat land zou uitsluiten.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht was uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van de eiser, omdat deze informatie afkomstig was van Italië en Duitsland. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet in staat was om zijn minderjarige leeftijd aannemelijk te maken, ondanks het overleggen van documenten. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de situatie in Italië niet zodanig was verslechterd dat de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met de mensenrechten. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat de situatie in Italië niet vergelijkbaar was met de problematische situatie in Griekenland.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris de eiser mocht overdragen aan Italië. De uitspraak werd gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. M.D. Gunster, en werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.