ECLI:NL:RBDHA:2017:12264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.7954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse vreemdeling op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Afghaanse vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De vreemdeling, die zich had bekeerd tot het christendom, had zijn aanvraag onderbouwd met een doopakte en verklaringen van een kerk. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de bekering ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. De vreemdeling had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en verweerder had overwogen dat er geen nieuwe elementen waren die de geloofwaardigheid van de bekering konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de bekering ongeloofwaardig was en dat de vreemdeling niet had hoeven verklaren dat hij zich had afgekeerd van de islam tijdens zijn vorige procedure. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het rapport van Stichting Gave over de geloofwaardigheid van de bekering meegewogen moest worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 990,- werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] ,
v-nummer [nummer] ,
van Afghaanse nationaliteit,
eiser
(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
thans de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 30 augustus 2017 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten en is aan hem een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.7955, plaatsgevonden op 28 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft eerder, op 6 december 2014, een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 8 juni 2015 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 oktober 2015 ongegrond verklaard (AWB 15/12877). Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld, waardoor het besluit van 8 juni 2015 in rechte is vast komen te staan.
2. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een kopie van zijn doopakte van 5 maart 2017 en een verklaring van de Gereformeerde kerk te Emmen van 3 april 2017 overgelegd. Middels aanvullende gronden van beroep heeft eiser nog een aantal rapporten overgelegd, te weten het rapport ‘Bekering tot Christus, Aandachtspunten voor de asielbeoordeling van christenen met een achtergrond in een andere godsdienst of levensovertuiging’, van Stichting Gave van juni 2017, een rapport van Stichting Gave over de toetsing van de bekering van eiser van 15 september 2017 en het rapport ‘Geloofwaardigheid Bekering’ van dr. J.W. van Saane, godsdienstpsycholoog.
3. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Problemen uit de vorige procedure;
  • Bekering tot het christendom.
Ten aanzien van de problemen uit zijn vorige procedure heeft verweerder overwogen dat deze nog immer ongeloofwaardig zijn, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Voorts acht verweerder de bekering tot het christendom ongeloofwaardig. Eiser is geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin loopt hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij hiertoe heeft aangevoerd zal in het navolgende, voor zover van belang, worden ingegaan.
5. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat hij zich beroept op de problemen uit zijn vorige procedure. Eiser heeft immers erkend dat verweerder hieraan geen geloof hecht en wil het laten rusten. Eiser heeft enkel gesteld dat hetgeen hij heeft verteld geen leugens zijn.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de problemen uit eisers vorige procedure als relevant element aangemerkt. Eiser heeft weliswaar desgevraagd verklaard dat hij geen opmerkingen wil toevoegen aan de reden van zijn vorige asielaanvraag, maar brengt nu naar voren dat de problemen waarop hij zich eerder heeft beroepen mede aanleiding hebben gevormd voor zijn bekering tot het christendom. Bovendien heeft hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag een aanvulling gegeven op zijn vorige asielrelaas, namelijk dat zijn vrouw vanwege zijn problemen ook uit Afghanistan heeft moeten vluchten. De rechtbank verwijst hiervoor naar pagina 7, laatste alinea, van het rapport gehoor opvolgende aanvraag. Het betoog faalt.
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser ten aanzien van de problemen uit zijn vorige procedure geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht, waardoor deze problemen nog immer ongeloofwaardig zijn.
6. Verweerder past bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een door een vreemdeling aan een asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe. Deze houdt in dat vragen worden gesteld die zijn onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering en over de persoonlijke betekenis ervan. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Aan de beantwoording wordt bijzondere waarde toegekend als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Ten slotte wordt verwacht dat een vreemdeling vragen kan beantwoorden over de manier waarop hij zijn geloof stelt te uiten. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgt dat deze gedragslijn de rechterlijke toets kan doorstaan. Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en 3 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2187).
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers bekering tot het christendom ongeloofwaardig is en heeft daarbij van belang geacht dat eiser in zijn vorige asielprocedure niet heeft aangegeven dat hij niet meer praktiserend moslim was en dat hij geïnteresseerd was geraakt in het christendom. Daarbij komt dat eiser pas op 17 mei 2017 middels de kennisgeving melding heeft gemaakt van zijn bekering, terwijl hij sinds zijn aankomst in Nederland onderzoek is gaan doen naar het christendom. Het voorgaande doet afbreuk aan de oprechtheid van eisers huidige asielrelaas, aldus verweerder.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze tegenwerpingen geen stand houden. Niet valt in te zien dat eiser tijdens zijn vorige asielprocedure (op eigen initiatief) zou moeten hebben verteld dat hij zich had afgekeerd van de islam. Hij was in Afghanistan immers nog niet openlijk afvallig en was hiermee niet actief bezig. Bovendien had hij hierdoor geen problemen ondervonden en was zijn afkeer van de islam niet de reden van zijn vertrek uit Afghanistan, noch de reden van zijn vorige asielaanvraag. Van eiser kon evenmin worden verwacht dat hij zijn vorige gemachtigde op de hoogte zou stellen van zijn afkeer van de islam, zodat niet kan worden gevolgd dat eiser wist of had moeten weten dat afvalligheid een grond voor vergunningverlening vormt. De rechtbank volgt verweerder evenmin in de stelling dat eiser tijdens zijn vorige asielprocedure ook melding had moeten maken van zijn interesse in het christendom. Het betrof toen immers enkel nog maar interesse, zonder dat eiser had besloten zich te bekeren, zodat er ook geen aanleiding was om te vrezen dat hij hierdoor in de problemen zou raken bij terugkeer naar Afghanistan.
7.2
Voorts is de rechtbank met eiser van oordeel dat de tegenwerping dat eiser pas op 17 mei 2017 te kennen heeft gegeven dat hij een opvolgende aanvraag wilde indienen vanwege zijn bekering, niet strookt met de omstandigheid dat verweerder van een bekeerling verwacht dat hij zich uitvoerig heeft verdiept in het nieuwe geloof, een proces van bekering heeft doorlopen en daadwerkelijk is bekeerd. Hiermee heeft verweerder miskend dat dit proces geruime tijd in beslag kan nemen en dat de doop op 5 maart 2017 voor eiser het definitieve peilmoment was van zijn bekering tot het christendom.
8. Voorts heeft verweerder in het voornemen overwogen dat eiser onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de islam voor hem niet meer voldeed als religie. Zo heeft eiser verklaard dat de islam geweld predikt en verheerlijkt, dat hij de Koran niet zelf heeft kunnen lezen omdat deze in het Arabisch is geschreven en dat de molawi andermans vrouwen verkracht. Dit betreffen volgens verweerder algemeenheden en eiser kan niet uitleggen waarom deze redenen niet eerder tot een afkeer van de islam hebben geleid.
8.1
Eiser heeft verklaard dat hij praktiserend moslim was, omdat hij niet beter wist. Hij is immers opgevoed door zijn islamitische ouders en opgegroeid in een maatschappij die overheersend islamitisch is, waardoor er geen ruimte bestond om aan het geloof te twijfelen. Hij heeft verklaard dat zijn geloof in de islam minder sterk werd doordat er in Afghanistan veel misdaden worden gepleegd en geweld wordt gebruikt in naam van de islam, in de moskee altijd geweld werd verheerlijkt en christenen en mensen met een andere religie worden uitgemaakt voor ongelovigen. Voorts heeft eiser verklaard dat de moord op zijn gelovige ouders door leden van de Taliban voor hem een keerpunt vormde, waarna hij is gaan stilstaan bij het geloof en de bijbehorende aspecten (pagina 12 van het rapport gehoor opvolgende aanvraag). Hierna is een proces aangevangen waarin hij zich geleidelijk heeft afgekeerd, maar hieraan geen uiting heeft kunnen geven omdat dit in Afghanistan tot de dood kan leiden. Gelet op deze verklaringen en hetgeen in de zienswijze op dit punt naar voren is gebracht, heeft verweerder in het bestreden besluit niet kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar het voornemen.
9. Ten aanzien van de motieven voor eisers bekering tot het christendom heeft verweerder overwogen dat eiser niet goed kan uitleggen waarom het (christelijke) geloof ineens zo belangrijk voor hem is. Ook heeft verweerder tegengeworpen dat eiser zich niet heeft verdiept in andere religies en dat hij zich niet heeft verdiept in de strafbare en moreel verwerpelijke daden die door christenen zijn gepleegd.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich zonder nadere motivering niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet goed kan uitleggen waarom het (christelijke) geloof belangrijk voor hem is. Eiser heeft immers verklaard dat hij na zijn vorige asielprocedure in een slechte psychische toestand verkeerde, dat hij eerder een suïcidepoging heeft gedaan en dat hij onder behandeling is voor zijn psychische problemen, hetgeen door verweerder niet wordt betwist. Voorts heeft eiser verklaard dat hij sinds zijn nieuwe geloof niet langer die slechte gevoelens heeft en dat het sindsdien goed gaat met hem. Indien nodig pakt hij de Bijbel erbij, hetgeen hem rust geeft. De rechtbank verwijst hiervoor naar pagina 10 van het rapport gehoor opvolgende aanvraag. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze verklaringen van eiser niet afdoende zijn.
9.2
Verder valt niet in te zien waarom van eiser wordt verwacht dat hij zich heeft verdiept in andere religies alvorens hij voor het christendom heeft gekozen. Eiser heeft immers verklaard en in de zienswijze herhaald dat hij in Nederland via [naam] in aanraking is gekomen met het christendom, waarmee hij direct een klik had. Ook heeft eiser verklaard dat er voldoende in de Bijbel stond geschreven waardoor er geen aanleiding bestond om naar andere religies te kijken. Verweerder heeft hierop echter niet gereageerd in het bestreden besluit. De overweging in het voornemen dat eiser zou hebben verklaard hij op zoek was naar een alternatief voor de islam berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van zijn verklaringen. Eiser heeft immers verklaard dat hij in Afghanistan geen alternatief voor de islam had en dit in Nederland wel kreeg. De rechtbank verwijst hiervoor naar pagina 15 van het rapport gehoor opvolgende aanvraag.
10. Verweerder heeft ook nog overwogen dat uit de overgelegde doopakte niet blijkt wat voor proces hieraan vooraf is gegaan, waardoor hieraan niet de waarde wordt gehecht die eiser hieraan wenst te hechten.
10.1
Vooropgesteld wordt dat onduidelijk is welk proces verweerder bedoelt, hetgeen ter zitting door verweerder niet is opgehelderd. Wat hier ook van zij, de rechtbank stelt vast dat er tijdens het gehoor opvolgende aanvraag geen vragen zijn gesteld over de doop. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder lag hierover nadere vragen te stellen indien hij meer over eisers (beweegredenen voor de) doop had willen weten. Dat aan eiser voorafgaand aan het gehoor is medegedeeld dat het belangrijk is om geen gegevens achter te houden en dat hij aan het einde van het gehoor desgevraagd heeft verklaard dat hij niets heeft toe te voegen, doet hieraan niet af.
11. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eisers afkeer van de islam en zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig zijn.
12. Het beroep is gegrond wegens een motiveringsgebrek en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank ziet echter geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12.1
In beroep heeft eiser aanvullende stukken ingebracht, waaronder het onder rechtsoverweging 2 genoemde rapport van stichting Gave van 15 september 2017 over de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers bekering door verweerder. Hierin geeft dr. M. Visscher gemotiveerd aan waarom verweerder niet tot ongeloofwaardigheid van de bekering had kunnen komen. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien van dit rapport desgevraagd geen inhoudelijk standpunt willen innemen. De rechtbank geeft verweerder dan ook mee om in het nieuw te nemen besluit dit rapport kenbaar mee te wegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers bekering tot het christendom.
13 De gronden ten aanzien van inreisverbod behoeven geen bespreking.
14. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 990,- aan kosten door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 495,-). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 augustus 2017;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs M.S.T. Belt, rechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel