ECLI:NL:RBDHA:2017:12178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wachtgeldaanspraak en belanghebbendheid van een stichting in bestuursrechtelijke procedures

Op 25 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Stichting X en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van de stichting tegen een besluit van de gemeente om een verzoek om wachtgeld buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting, als werkgever, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat alleen medewerkers aanspraak kunnen maken op wachtgeld volgens het Sociaal Plan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 25 juli 2016 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2394

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2017 in de zaak tussen

[Stichting X], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.J. Wildeboer, mr. E. Khandekar en mr. W. Nieuwenhuizen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2016 heeft verweerder het verzoek van eiseres om aanspraak op wachtgeld als (voormalig) werkgever van onder andere negen medewerkers buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 17 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017.
Namens [Stichting Y], de opvolger van eiseres, zijn verschenen [persoon A] en [persoon B], bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Het beroep van eiseres is gelijktijdig behandeld met de beroepen van [persoon A] en [persoon B], geregistreerd onder procedurenummers SGR 16/7416 en SGR 16/8923.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
In 2000 heeft verweerder besloten dat de exploitatie en beheer van de binnen- en buitenaccommodaties in Alphen aan den Rijn wordt geprivatiseerd en wordt belegd bij eiseres. [persoon A] en [persoon B] waren de bestuurders van eiseres.
1.2
Voor de overgang is een Sociaal Plan Sport en Recreatie Alphen aan den Rijn (hierna: Sociaal Plan) opgesteld, ondertekend door verweerder, eiseres en de vakorganisaties ABVAKABO FNV/NOVON en CFO CNV-Bond. Daarin is onder meer geregeld onder welke arbeidsvoorwaarden de betrokken medewerkers per 1 juli 2001 van de gemeente Alphen aan de Rijn overgaan naar eiseres.
1.3
Per 1 januari 2016 heeft verweerder de subsidierelatie met eiseres beëindigd, nadat verweerder in 2015 een nieuwe tender had uitgeschreven voor de subsidietoekenning. Vanwege die beslissing zijn eiseres en verweerder sinds 2015 met elkaar in gesprek over de weder indienstneming van medewerkers van eiseres door verweerder en de aanspraak op wachtgeld op basis van het Sociaal Plan.
1.4
Bij brief van 29 juni 2016 heeft voorzitter [persoon C] aan verweerder medegedeeld dat negen (voormalig) medewerkers van eiseres een privatiseringswachtgeld hebben aangevraagd en dat zij hierop, gelet op de Overgangsregeling wachtgeld, recht hebben.
1.5
Verweerder heeft bij besluit van 25 juli 2016 met toepassing van artikel 4:6 van de Awb het verzoek van eiseres buiten behandeling gesteld.
2 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat de brief van 25 juli 2016 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Volgens verweerder is de brief van
25 juli 2016 niet op rechtsgevolg gericht.
3 Eiseres stelt – kort gezegd – dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres voert aan dat de reactie van verweerder in de brief van 25 juli 2016 wel op rechtsgevolg is gericht, omdat het Sociaal Plan niet is geëxpireerd. Eiseres maakt daarom terecht aanspraak op wachtgeld.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 11 van het Sociaal Plan met de titel ‘wachtgeldaanspraken’ is bepaald dat ten aanzien van de ontslaguitkering in bijlage III een overgangsregeling is getroffen. Verder is bepaald dat de medewerker die bij de werkgever wordt ontslagen hierop een beroep kan doen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het Sociaal Plan wordt aangeduid als werkgever. Zoals volgt uit het hierboven genoemde artikel 11 uit het Sociaal Plan kunnen alleen medewerkers een beroep doen op aanspraak van wachtgeld en niet de werkgever, daargelaten of de medewerkers ook in aanmerking komen voor wachtgeld. Nu eiseres als werkgever geen beroep kan doen op deze aanspraak, is de rechtbank van oordeel dat eiseres - ten aanzien van de beslissing op deze aanvraag - niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
4.3
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 25 juli 2016 niet-ontvankelijk is. Tot die conclusie is verweerder in het bestreden besluit ook gekomen, echter op andere gronden. Met verbetering van de gronden waarop het bestreden besluit berust, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het bezwaar van eiseres tegen de brief van 25 juli 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5 Het beroep is daarom ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, voorzitter, en mr. drs. L.B.M. Klein Tank en mr. T.J. Sleeswijk Visser - de Boer, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.