ECLI:NL:RBDHA:2017:12078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9081 en NL17.9083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Somalische eisers en oplegging inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van een Somalisch gezin. De eisers, een echtpaar met drie minderjarige kinderen, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvragen echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van asielaanvragen onherroepelijk zijn geworden en dat de door eisers overgelegde documenten niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vrees van eisers voor besnijdenis van hun dochter bij terugkeer naar Somalië niet als nieuw feit kon worden beschouwd, aangezien in eerdere procedures was vastgesteld dat eisers niet tot de Somalische taalgemeenschap behoren. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en de oplegging van een inreisverbod door de staatssecretaris bevestigd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had gehandeld door geen vertrektermijn te verlenen, aangezien eisers verantwoordelijk zijn voor hun vertrek uit Nederland. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.9081 (eiseres) en NL17.9083 (eiser)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1], geboren op [geboortedatum] 2010,
[kind 2], geboren op [geboortedatum] 2014 en
[kind 3], geboren op [geboortedatum] 2017,
en

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 19 september 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet‑ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten gezamenlijk beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres stellen te zijn geboren op onderscheidenlijk [geboortedatum] 1979 en [geboortedatum] 1991 en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 23 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 30 mei 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) onherroepelijk geworden.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft verweerder een herhaalde asielaanvraag van eiser afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 18 februari 2009 van de Afdeling onherroepelijk geworden.
Bij besluit van 5 april 2011 heeft verweerder opnieuw een herhaalde asielaanvraag van eiser afgewezen, welke bij uitspaak van 9 september 2011 van de Afdeling onherroepelijk is geworden.
3. Bij besluit van 30 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 15 juli 2010 van de Afdeling onherroepelijk geworden.
4. Aan hun herhaalde aanvragen hebben eisers een door de Somalische autoriteiten in Brussel op 1 juni 2016 aan eiseres afgegeven nationaliteitsverklaring en een verklaring van geboorte ten grondslag gelegd. Ook hebben zij erop gewezen te vrezen voor besnijdenis van hun jongste dochter, bij terugkeer naar Somalië.
5. Verweerder heeft de opvolgende aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Verweerder heeft daartoe ten grondslag gelegd dat de nationaliteitsverklaring en de verklaring van geboorte alleen zien op eiseres en reeds daarom ten aanzien van de aanvraag van eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de nationaliteitsverklaring, gelet op interne informatie, niet op echtheid kan worden onderzocht en derhalve ook ten aanzien van de herhaalde aanvraag van eiseres niet als nieuwe feit kan worden aangenomen. Nu in eerdere asielprocedures is komen vast te staan dat eisers niet behoren tot de Somalische spraakgemeenschap en dus niet afkomstig zijn uit Somalië, kan ook de vrees van eisers voor besnijdenis van hun dochter in Somalië niet als nieuw feit of omstandigheid worden aangemerkt, aldus verweerder.
Ten aanzien van de asielvergunning
6. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een opvolgende asielaanvraag. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de door eisers aangevoerde beroepsgronden overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer een aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard, dient de rechtbank te toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
7. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk op hun asielaanvragen heeft beslist en in de bestreden besluiten niet de relevante elementen expliciet heeft genoemd.
Zij betogen ten aanzien van de aanvraag van eiser dat de eerdere vaststelling dat eiser niet uit Somalië afkomstig zou zijn niet alles zeggend is. Hij is, zonder resultaat, bij verschillende ambassades gepresenteerd. Het ligt dan ook in de rede dat verweerder een hernieuwd onderzoek doet naar de afkomst van eiser. Dit is ook is het belang van de kinderen.
Eisers betogen verder dat verweerder ten onrechte de door eiseres overgelegde documenten niet op echtheid heeft onderzocht. De echtheid van de documenten dient voorop te staan. Verweerder heeft het, op basis van interne informatie, niet onderzoeken van de overgelegde documenten onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat eiseres afdoende heeft verklaard hoe zij de documenten heeft verkregen, hetgeen zij in de correcties en aanvullingen nader heeft toegelicht, omdat dit niet juist in het rapport gehoor herhaalde aanvraag was opgenomen. Verder hebben eisers erop gewezen dat de documenten zijn afgegeven door de Somalische autoriteiten en dat het aan de staat is om te bepalen wie zijn onderdanen zijn en wie niet. Dat de Somalische autoriteiten geen verificatieonderzoek in Somalië hebben gedaan doet derhalve geen afbreuk aan de bewijskracht van de documenten, aldus eisers. Eisers verwijzen voorts naar jurisprudentie voor hun standpunt dat aan de nationaliteitsverklaring van eiseres meer bewijskracht toekomt dan verweerder daaraan heeft toegekend.
Eisers betogen dat, nu hun Somalische afkomst is vastgesteld, dat zij gegronde vrees hebben dat hun dochter bij terugkeer naar Somalië risico loopt te worden besneden.
Verder betogen eisers dat van de kinderen niet mag worden verwacht dat zij Nederland verlaten, aangezien zij geen andere samenleving dan de Nederlandse kennen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich toch geen feiten of omstandigheden voor die een (hernieuwde) toetsing rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Verwezen wordt bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3594). Het is aan eisers om dergelijke nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan te voeren.
8.2
Ander dan eisers hebben betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de relevante elementen expliciet in de bestreden besluiten hadden moeten benoemen. Gelet op de voorgaande door eisers gevoerde procedures en de inhoud van de thans bestreden besluiten is duidelijk dat het over de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers gaat.
8.3
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eisers overgelegde documenten alleen zien op eiseres. Deze documenten maken reeds daarom niet dat de gestelde Somalische nationaliteit en herkomst van eiser kan worden vastgesteld. Het is voorts aan eiser om zijn gestelde Somalische nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De omstandigheid dat de presentatie van eiser aan verscheidene ambassades zonder resultaat is gebleven, maakt niet dat het aan verweerder is nader onderzoek te doen naar de nationaliteit van eiser.
8.4
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, ongeacht of de door eiseres overgelegde nationaliteits- en geboorteverklaring authentiek zijn, aan die documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan wenst te zien. Daartoe heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat de documenten zijn verkregen op grond van door eiseres dan wel door twee getuigen bij de Somalische ambassade in Brussel afgelegde verklaringen. Niet is gebleken dat enig brondocument aan die verklaringen ten grondslag heeft gelegen, dan wel dat de Somalische ambassade enig verificatieonderzoek heeft verricht. Dat het volgens eiseres aan een staat is om te bepalen wie zijn onderdanen zijn, doet daar niet aan af. Verweerder heeft de nationaliteitsverklaring en de geboorteverklaring dan ook niet als nieuwe feiten of omstandigheden hoeven aanmerken.
Daarbij komt dat in de eerdere procedure van eiseres is komen vast te staan dat eiseres op basis van een taalanalyse eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Kenia. De door eiseres overgelegde stukken zien alleen op haar identiteit en nationaliteit. Ook als wel van die documenten zou worden uitgegaan, heeft eiseres thans haar herkomst nog steeds niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat zij, zoals zij ter zitting heeft gesteld, niet door de Keniaanse autoriteiten is teruggenomen, maakt niet dat daarmee vaststaat dat zij niet uit Kenia afkomstig is.
Gelet op voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te verzoeken de interne informatie, die ertoe heeft geleid dat verweerder geen documentonderzoek heeft gedaan, met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht aan de rechtbank te doen toekomen.
8.5
Nu eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen, heeft verweerder voorts terecht overwogen dat nog steeds vaststaat dat eisers niet behoren tot de Somalische taalgemeenschap dan hun herkomst in Somalië hebben. Verweerder heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde vrees voor besnijdenis bij hun dochter niet kan worden getoetst en derhalve niet als nieuw feit of omstandigheid kan gelden.
8.6
Ten aanzien van eisers’ betoog dat van de kinderen niet kan worden verwacht dat zij Nederland verlaten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers in dat kader een separate aanvraag kunnen indienen.
Ten aanzien van de vertrektermijn en het inreisverbod
9. Eisers betogen dat het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod onredelijk is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen vertrektermijn wordt verleend. Er bestaat geen enkel risico dat het gezin zal onderduiken. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het niet meer kunnen bezoeken van vrienden niet kan worden gezien als een reden om van een inreisverbod af te zien. Verweerder had voorts ten tijde van de gehoren eisers erop moeten wijzen dat een inreisverbod kan worden opgelegd, aldus eisers.
10. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10.1
Aan eiser is op 26 oktober 2000 en aan eiseres op 30 juli 2009 een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken. Deze termijn is reeds verlopen. In haar uitspraak van 8 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:959) heeft de Afdeling, op grond van de antwoorden op de door haar gestelde prejudiciële vragen, overwogen dat een eerder uitgevaardigd terugkeerbesluit op het moment van het indienen van een asielverzoek niet van rechtswege vervalt. Verweerder heeft derhalve geen nieuwe vertrektermijn hoeven geven. Nu eisers derhalve onmiddellijk Nederland dienen te verlaten, heeft verweerder terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eisers een inreisverbod opgelegd. Nu eisers verantwoordelijk zijn voor het vertrek van het gezin uit Nederland, acht de rechtbank het niet onredelijk dat aan de kinderen geen inreisverbod is opgelegd, maar wel aan eisers.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.