In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van een Somalisch gezin. De eisers, een echtpaar met drie minderjarige kinderen, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvragen echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van asielaanvragen onherroepelijk zijn geworden en dat de door eisers overgelegde documenten niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vrees van eisers voor besnijdenis van hun dochter bij terugkeer naar Somalië niet als nieuw feit kon worden beschouwd, aangezien in eerdere procedures was vastgesteld dat eisers niet tot de Somalische taalgemeenschap behoren. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en de oplegging van een inreisverbod door de staatssecretaris bevestigd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had gehandeld door geen vertrektermijn te verlenen, aangezien eisers verantwoordelijk zijn voor hun vertrek uit Nederland. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.