ECLI:NL:RBDHA:2017:11153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
1 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/522160 / FA RK 16-8838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de rechtsgeldigheid van DNA-rapporten in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2017 een beschikking gegeven inzake de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man over twee minderjarige kinderen, geboren uit de moeder. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.A. Derogee-Berghuis, heeft op 22 november 2016 een verzoekschrift ingediend. De man, die de Indiase nationaliteit heeft, heeft tot dusver de kinderen niet kunnen erkennen vanwege zijn status van verblijf in Nederland. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder DNA-testresultaten die door de bijzondere curator zijn overgelegd. Deze testresultaten zijn echter niet als rechtsgeldig erkend, omdat ze niet voldeden aan de eisen die de rechtbank stelt aan DNA-onderzoek voor vaderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek voor de minderjarige [1. minderjarige] omdat er meer dan vijf jaren zijn verstreken na haar geboorte. De bijzondere curator heeft het verzoek voor deze minderjarige overgenomen, waardoor de rechtbank inhoudelijk kon beslissen. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 15 november 2017, waarbij de advocaat en de bijzondere curator in de gelegenheid zijn gesteld om aanvullende bewijsstukken en informatie te overleggen. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de geslachtsnaam van de kinderen, waarbij de ouders de geslachtsnaam van de vader willen kiezen, maar de man heeft geen geslachtsnaam volgens zijn Indiase paspoort. De rechtbank heeft de advocaat gevraagd om dit te verduidelijken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-8838
Zaaknummer: C/09/522160
Datum beschikking: 6 september 2017
Bevoegd is de rechter van de woonplaats in Nederland of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk
Verblijf van de minderjarige - 265 Rv.

Gerechtelijke vaststelling vaderschap

Beschikking op het op 22 november 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.A. Derogee-Berghuis te Dordrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende en/of verblijvende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.A. Derogee-Berghuis te Dordrecht.

[1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

en
[2. minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna: de minderjarige kinderen [1. minderjarige] en [2. minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van 22 november 2016 van de advocaat van de moeder en de man met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank van 12 januari 2017;
- de brief van 24 januari 2017 van de advocaat met als bijlage de schriftelijke verklaring van de man d.d. 18 januari 2017 inhoudende dat hij instemt met toewijzing van het verzoek;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek van 20 februari 2017 van de bijzondere curator, met bijlage;
- het f9-formulier van 22 maart 2017 van de advocaat;
Op 12 juli 2017 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder en de man met hun advocaat;
  • de bijzondere curator en de minderjarige [1. minderjarige] .
Ter zitting is een kopie van het huidige Indiase paspoort van de man overgelegd.
Na de zitting zijn nog de volgende stukken ontvangen:
- het f9-formulier van 17 juli 2017 van de advocaat, met bijlagen;
- het f9-formulier van 28 augustus 2017 van de advocaat.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de twee minderjarige kinderen [1. minderjarige] en [2. minderjarige] .
De bijzondere curator heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder ten aanzien van de minderjarige [2. minderjarige] . Met betrekking tot de minderjarige [1. minderjarige] heeft de bijzondere curator gelet op artikel 1:207, derde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) het verzoek van de moeder overgenomen en zelfstandig verzocht het vaderschap van de man over [1. minderjarige] vast te stellen.

Feiten

- Uit de moeder zijn geboren de hiervoor genoemde twee minderjarige kinderen [1. minderjarige] en [2. minderjarige] , die tot dusver niet zijn erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [1. minderjarige] en [2. minderjarige] .
- De moeder en de twee kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De man heeft de Indiase nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 januari 2017 is mr. Baumgarten voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde de minderjarigen ingevolge artikel 1:212 BW te vertegenwoordigen.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van het vaderschap.
Op grond van artikel 10:97, eerste en derde lid BW is Nederlands recht op het verzoek van toepassing, zijnde het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de man en de moeder op het tijdstip van indienen van het verzoekschrift.
Ontvankelijkheid
Omdat er ten aanzien van de minderjarige [1. minderjarige] meer dan vijf jaren zijn verstreken na haar geboorte is de moeder, gelet op artikel 1:207, derde lid BW niet-ontvankelijk in haar verzoek. De bijzondere curator heeft het verzoek ten aanzien van [1. minderjarige] echter overgenomen, zodat, omdat er geen termijn is verbonden voor het indienen van het verzoek door de minderjarige zelf, inhoudelijk kan worden beslist op de verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:207 eerste lid BW kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, en het kind.
De moeder, de bijzondere curator en de man stellen dat de man de biologische vader is van [1. minderjarige] en [2. minderjarige] . Ter nadere onderbouwing van deze stelling is door de bijzondere curator een niet ondertekende kopie brief van [naam] van Team DNA-test te Vlaardingen van 12 februari 2017 overgelegd, met als bijlagen twee niet ondertekende maar gestempelde kopie DNA Test Reports van 9 februari 2017 van DNA Diagnostic Center (DDC), waaruit blijkt dat met (meer dan) 99,9999% zekerheid zou zijn aangetoond dat de man de vader is van [1. minderjarige] en [2. minderjarige] , aldus de bijzondere curator.
Gesteld is voorts dat de moeder sinds 2005 een relatie met de man heeft, dat hij de biologische vader van de kinderen is en dat de moeder met de man en de kinderen als gezin samenwoont in [woonplaats] . De man heeft de kinderen tot dusver echter niet kunnen erkennen bij de gemeente, omdat de man tot dusver niet beschikt over “een rechtmatig verblijf” in Nederland en omdat een uitzetting van de man naar India dreigt, aldus de advocaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het gerechtelijk vaststellen van het vaderschap is in beginsel aanvullend bewijs nodig, als hoofdregel in de vorm van een in beginsel door de rechtszoekenden zelf te betalen rechtsgeldig DNA-onderzoek. Instemming met of niet weerspreken van het verzoek is daartoe onvoldoende, omdat het beoogde rechtsgevolg niet (geheel) ter vrije bepaling van de procespartijen staat en de Nederlandse rechtsorde betreft. Tot dusver heeft deze rechtbank naar vast beleid de volgende twee algemene eisen aan een rechtsgeldig DNA-onderzoek gesteld:
  • zorgvuldige en verifieerbare identificatie van de te onderzoeken personen, en
  • ondertekening van de testresultaten door een persoon met een daartoe relevante studie (een arts of een medisch bioloog), die aldus de conclusies van het DNA-onderzoek voor zijn of haar rekening neemt.
In navolging op het Besluit DNA-onderzoek vaderschap van 20 oktober 2008, houdende de vereisten die zijn gesteld aan het vaderschapsonderzoek in verband met erkenning bedoeld in artikel 4, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap, welk besluit op 1 maart 2009 in werking is getreden, heeft deze rechtbank daarom tot dusver ook de volgende bijzondere eisen aan een rapport van DNA-onderzoek gesteld:
  • uit het rapport dient te blijken dat het onderzoek is verricht in een Nederlands laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics (FSI 2007), of
  • dat is gevestigd in het buitenland en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie of door een bevoegde autoriteit is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics (FSI 2007).
Naar de rechtbank begrijpt is in deze zaak uit oogpunt van kostenbesparing gekozen voor een zogenoemde thuistest of gemoedsrusttest die is besteld via de website www.dna-test.nl, waarna op kantoor en onder toezicht van de bijzondere curator DNA materiaal van de man en de twee kinderen is afgenomen, en is dat DNA materiaal vervolgens verzegeld verzonden en getest in het Amerikaanse laboratorium van DNA Diagnostics Center (DDC) te Fairfield, Ohio, USA. Dit is evident niet in overeenstemming met het hiervoor vermelde specifieke beleid van deze rechtbank tot dusver voor rechtsgeldige DNA-vaderschapstesten.
De advocaat stelt echter dat de moeder, de man en de twee kinderen een duur en uitgebreid rechtsgeldig DNA-onderzoek door een geaccrediteerd Nederlands laboratorium zoals Verilabs B.V. te Leiden niet kunnen betalen en dat de rechtbank Rotterdam in een soortgelijke lopende zaak, waarin de advocaat de bijzondere curator is, een vergelijkbare goedkopere DNA-test door DNA Diagnostics Center (DDC) als rechtsgeldig zal accepteren.
De vraag is dus of er reden is om in deze zaak het tot dusver bestaande strenge, en voor de rechtszoekende relatief dure, beleid van de rechtbank op het gebied van rechtsgeldige DNA-vaderschapstesten aan te passen. Uit onderzoek door de rechtbank na de zitting is bovendien gebleken dat tot dusver in de gepubliceerde en ongepubliceerde rechtspraak verschillend wordt geoordeeld over de rechtsgeldigheid van DNA-onderzoek door DNA Diagnostics Center (DDC) te Vlaardingen via www.dna-test.nl en/of te Fairfield, Ohio. Zie daartoe bijvoorbeeld ECLI:NL:RBNHO:2014:3212, ECLI:NL:RBDHA:2015:11054 en ECLI:NL:RBDHA:2016:1848.
In dit geval weegt bovendien mee dat de rechtbank gelet op het evidente algemene gevaar van misbruik en fraude de onderhavige niet ondertekende kopie brief van de huisarts A. Brons van Team DNA-test te Vlaardingen van 12 februari 2017 met als bijlagen twee niet in persoon ondertekende kopie DNA Test Reports van 9 februari 2017 van DNA Diagnostic Center (DDC) op niet origineel briefpapier en zonder vermelding van de accreditaties in ieder geval niet als rechtsgeldig aanvullend bewijs van vaderschap zal accepteren.
Alles afwegende zal de rechtbank, voordat zij in enkelvoudige of meervoudige kamer nader zal beslissen over de meer principiële kwesties en vragen in deze zaak, de advocaat en de bijzondere curator in de gelegenheid stellen om in deze zaak voor wat betreft de feiten:
  • alsnog te produceren een door de verantwoordelijk arts [naam] te Vlaardingen zelf ondertekende en gedateerde verklaring op origineel briefpapier over het vaderschap van de man over de onderhavige twee kinderen, met als bijlagen twee door de verantwoordelijk DNA-deskundige én/of door de verantwoordelijk laboratorium directeur van het laboratorium DNA Diagnostics Center te Fairfield, [plaatsnaam] , USA in persoon ondertekende (dus niet zoals nu met slechts een kopie naamstempel van ene [naam] .) en gedateerde testrapporten van het DNA-materiaal van de onderhavige man en de onderhavige twee kinderen op het originele briefpapier van dat Amerikaanse laboratorium, met daarop alsnog vermeld de adresgegevens en alle relevante accreditaties van dat Amerikaanse laboratorium;
  • alsnog te produceren eventuele overige relevante gepubliceerde of ongepubliceerde rechtspraak in vergelijkbare zaken, zoals een kopie van de eindbeslissing met kopie DNA-rapport in door de advocaat genoemde, nu nog lopende vergelijkbare Rotterdamse zaak;
  • alsnog te produceren een nadere schriftelijke onderbouwing met relevante bewijsstukken van de gestelde betalingsonmacht van de moeder en de man om op eigen kosten twee rechtsgeldige DNA-vaderschapstesten door het geaccrediteerde laboratorium van Verilabs B.V. te Leiden te laten verrichten;
  • alsnog te produceren een nadere schriftelijke verklaring van de bijzondere curator over de exacte wijze van vaststelling door de bijzondere curator van de identiteit van de man en de twee kinderen en van de exacte wijze van afname, verpakking, verzegeling en verzending van het DNA materiaal op zijn kantoor onder zijn toezicht, zo mogelijk alsnog voorzien van alle mogelijke onderliggende bewijsstukken over de rechtsgeldigheid en/of betrouwbaarheid van de onderhavige twee vaderschapstesten, zoals eventuele nog beschikbare gebruiks-, verpakkings- en verzendinstructies van de kennelijk van www.dna-test.nl gekochte twee thuistesten.
De rechtbank zal de zaak daartoe nu pro forma aanhouden tot 15 november 2017. Uiterlijk op deze datum of zoveel eerder als mogelijk moet de rechtbank van de advocaat en van de bijzondere curator hebben ontvangen in ieder geval de bovenstaande informatie en nadere bewijsstukken in geval van handhaving van het huidige verzoek, voorts alle overige informatie en bewijsstukken die relevant voor de beslissing worden geacht en een opgave of en zo ja, waarom men nog een tweede zitting wenst of dat de rechtbank de zaak daarna op de schriftelijke stukken kan beslissen. Daarna zal de rechtbank beslissen over de voortgang van deze zaak.
Geslachtsnaam minderjarige kinderen
Omdat [1. minderjarige] en [2. minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezitten is ingevolge artikel 10:20 BW in geval van toewijzing van het verzoek artikel 1:5 BW van toepassing voor wat betreft de geslachtsnaam van de kinderen. De advocaat heeft na de zitting desgevraagd te kennen gegeven dat in geval van toewijzing van het verzoek beide ouders de geslachtsnaam van de vader willen kiezen als achternaam voor de twee kinderen.
Blijkens de ter eerste zitting overgelegde kopie van het huidige Indiase paspoort van de man heeft de man echter géén geslachtsnaam/achternaam (
surname) en heeft hij alleen de voornamen
(given names)[belanghebbende] . De advocaat heeft tot dusver ook niets gesteld over het daartoe relevante Indiase namenrecht, dat voor de rechtbank na een eerste onderzoek tot dusver niet eenvoudig toegankelijk en ook niet eenduidig is gebleken.
Daarom zal de rechtbank de advocaat alles afwegende ook in de gelegenheid stellen om uiterlijk op de pro forma datum 15 november 2017 namens de moeder en de man ofwel gemakshalve alsnog te kiezen voor de geslachtsnaam van de moeder als geslachtsnaam voor de twee kinderen, ofwel om het huidige verzoek te verduidelijken met een duidelijke stellingname en een nadere onderbouwing over de juiste geslachtsnaam van de man naar het toepasselijke Indiase recht.

Beslissing

De rechtbank:
houdt deze zaak
pro formaaan tot
15 november 2017voor nader schriftelijk uitlaten door de advocaat en door de bijzonder curator, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.H. van Berkel als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2017.