ECLI:NL:RBDHA:2017:1112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16/17018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum verblijfsvergunning asiel na indienen opvolgende aanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Guinese vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning asiel. Eiseres had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar was het niet eens met de ingangsdatum die door verweerder was vastgesteld op 4 juli 2016. Eiseres stelde dat de ingangsdatum eerder had moeten zijn, namelijk op 16 maart 2016, de datum waarop zij een kennisgeving (formulier M35-O) had ingediend om haar wens tot het indienen van een opvolgende asielaanvraag kenbaar te maken.

De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel ten onrechte was vastgesteld op 4 juli 2016. De rechtbank volgde de redenering van eiseres dat het formulier M35-O, dat op 16 maart 2016 was ingediend, wel degelijk als een verzoek om internationale bescherming moest worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar artikel 6 van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU), waarin staat dat een verzoek om internationale bescherming geacht wordt te zijn ingediend zodra de bevoegde autoriteiten een door de verzoeker ingediend formulier hebben ontvangen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 495,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van asielaanvragen en de erkenning van kennisgevingen als formele aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/17018
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] , eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige dochter
[naam] ,geboren op [geboortedatum 2] ,
beiden van Guinese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán, advocaat te Amsteredam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 november 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2016. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met ingang van 4 juli 2016, geldig tot 4 juli 2021.
2. Eiseres voert aan dat verweerder de ingangsdatum van de verleende verblijfs-vergunning ten onrechte heeft bepaald op 4 juli 2016. De ingangsdatum moet volgens eiseres 16 maart 2016 zijn, de datum waarop zij de wens tot het indienen van een opvolgend verzoek om internationale bescherming heeft geuit. Eiseres is van mening dat de kennisgeving gelijkgesteld moet worden met een aanvraag en dat zij zich eerder heeft beroepen op een uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2016 (201504600/1/V1) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 13 september 2016. Het is aan verweerder te wijten dat zij de aanvraag niet direct compleet heeft kunnen indienen. Vreemdelingen komen het aanmeldcentrum niet in voor het indienen van een opvolgende aanvraag wanneer ze niet eerst een formulier kennisgeving hebben ingestuurd.
Gelet op onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 maart 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE1168), 22 november 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AF2864) en 28 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA1210), heeft eiseres voorts belang bij het in rechte betwisten van de in het besluit neergelegde ingangsdatum. Uit de Vreemdelingenwet vloeit voort dat die datum bepalend is voor het moment waarop aanspraak ontstaat op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, welke aanspraak in beginsel ontstaat door enkel tijdsverloop. Het moment van ontstaan is dan ook niet afhankelijk van een onzekere gebeurtenis, zij het dat een onzekere toekomstige gebeurtenis dat tijdsverloop kan doorbreken. Daarnaast is een rechtstreeks gevolg van de latere ingangsdatum dat eiseres pas op 4 juli 2016 aanspraak kan maken op voorzieningen, waaronder toeslagen en kindgebonden budget. Eiseres heeft dan ook een concreet en actueel procesbelang.
2.1
Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres een procesbelang heeft. Wat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning betreft, stelt verweerder dat de aanvraag is ingediend op 4 juli 2016, zijnde de datum waarop eiseres het formulier M35-H heeft ondertekend. Reeds daarom is de aanvraag terecht met ingang van die datum ingewilligd. Uit artikel 6 van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) blijkt dat daarin onderscheid wordt gemaakt tussen het kenbaar maken van een asielverzoek en de daadwerkelijke indiening ervan. De lidstaten zorgen ervoor dat de vreemdeling die een asielverzoek kenbaar maakt de mogelijkheid heeft de asielaanvraag zo spoedig mogelijk in te dienen. Aan de indiening van het asielverzoek mag verweerder ingevolge artikel 6, derde lid, Procedurerichtlijn voorwaarden verbinden. Eerst met de indiening van het asielverzoek middels het formulier M35-H is sprake van een daadwerkelijke indiening van het asielverzoek en neemt de beslistermijn een aanvang. In het nationale recht is dit vorm gegeven in artikel 3.118b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De vreemdeling die een opvolgende aanvraag wenst in te dienen, zal dit schriftelijk kenbaar moeten maken middels toezending van een kennisgeving (modelformulier M35-O). Hiermee is sprake van het doen van een verzoek om internationale bescherming en nog niet van een ingediende aanvraag. Vervolgens wordt de betrokkene uitgenodigd de aanvraag onverwijld in te dienen en wel conform artikel 3.108, eerste lid, Vb in persoon op een door de Minister te bepalen plaats. Aldaar wordt de vreemdeling in staat gesteld het formulier M35-H te ondertekenen. Hiermee is sprake van de ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 42, eerste lid, Vw en neemt de beslistermijn van zes maanden een aanvang. De kennisgeving M35-O kan niet worden aangemerkt als “formulier, of, in dien voorgeschreven naar nationaal recht, een officieel rapport” als bedoeld in artikel 6, vierde lid, Procedurerichtlijn. Uit de toepasselijke bepalingen volgt immers dat het model M35-H naar nationaal recht is aangewezen als zodanig formulier. Uit een andere lezing zou voortvloeien dat het model M35-H als (volstrekt) zinledig dient te worden aangemerkt, hetgeen verweerder niet kan onderschrijven. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012, zaaknummer 200905925/1. De door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2006 ziet op een andere situatie, omdat toen reeds een M35-H formulier was ingediend, hetgeen in de onderhavige zaak niet aan de orde is.
2.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van het procesbelang het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 27 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR5019) kan een vreemdeling belang hebben bij beoordeling van de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat eiseres op grond van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd, procesbelang heeft.
2.3
In haar uitspraak van 13 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4264) heeft de Afdeling het volgende overwogen:
“2.8.3. Onbestreden is dat de vreemdeling zich op 19 maart 2008 heeft gemeld bij aanmeldcentrum Ter Apel en aldaar om internationale bescherming heeft verzocht. Op 1 juli 2008 heeft de vreemdeling een M35-H formulier, zijnde het ingevolge artikel 3.38 van het VV 2000 voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ondertekend.
Bij besluit van 21 april 2011 heeft de minister aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 1 juli 2008, zijnde de datum waarop de vreemdeling volgens de minister eerst een asielaanvraag heeft ingediend.
2.8.4.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102760/1/V3; www.raadvanstate.nl) moet een door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen worden aangemerkt als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn en opgevat als een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Dat deze aanvraag nog niet is ingediend op de wettelijk voorgeschreven wijze brengt niet met zich dat geen sprake is van een aanvraag, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
2.8.5.
Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 dient het verzoek van de vreemdeling om internationale bescherming op 19 maart 2008 te worden aangemerkt als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn en als aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Uit deze uitspraak volgt verder dat dat betekent dat de vreemdeling op 19 maart 2008 geacht moet worden rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 te hebben verkregen.
2.8.6.
Dat betekent evenwel niet dat de vreemdeling met ingang van 19 maart 2008 een vergunning had moeten worden verleend. Uit de systematiek van de Vw 2000, het Vb 2000 en het VV 2000, zoals die volgt uit de in 2.8.2 genoemde bepalingen, valt af te leiden dat de ingangsdatum van een verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet eerder kan zijn gelegen dan de dag waarop aan alle in enig wettelijk voorschrift gestelde vereisten voor het indienen van een aanvraag om een zodanige vergunning is voldaan. De in artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 opgenomen zinsnede "de datum waarop de aanvraag is ontvangen" moet derhalve aldus worden verstaan dat voor de toepassing van deze bepaling eerst sprake is van een ontvangen aanvraag indien aan alle wettelijke vereisten voor de indiening van die aanvraag is voldaan Dit betekent dat de ingangsdatum van de aan de vreemdeling verleende vergunning niet eerder kan zijn gelegen dan op 1 juli 2008, de datum waarop hij een M35-H formulier, zijnde het voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft ondertekend.”
2.4
In artikel 3.118b, eerste lid, Vb is het volgende bepaald:
Indien de vreemdeling reeds eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend welke is afgewezen, wordt een volgende aanvraag niet ingediend dan nadat de vreemdeling schriftelijk, op een door Onze Minister te bepalen wijze, te kennen heeft gegeven die aanvraag in te willen dienen.
Dit artikel is ingevoerd bij Besluit van 17 december 2013 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (stroomlijning toelatingsprocedures) en is in werking getreden per 1 januari 2014.
Artikel 6 Richtlijn 2013/32/EU luidt als volgt:
1. Wanneer een persoon een verzoek om internationale bescherming doet bij een autoriteit die naar nationaal recht bevoegd is voor de registratie van deze verzoeken vindt de registratie plaats binnen drie werkdagen nadat het verzoek is gedaan.
Wanneer het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan bij autoriteiten die wellicht dergelijke verzoeken ontvangen maar naar nationaal recht niet voor de registratie bevoegd zijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de registratie plaatsvindt binnen zes werkdagen nadat het verzoek is gedaan.
De lidstaten zorgen ervoor dat deze andere autoriteiten die wellicht verzoeken om internationale bescherming ontvangen, zoals politie, grenswachters, immigratiediensten en personeel van accommodaties voor bewaring, beschikken over de toepasselijke informatie en dat hun personeel de voor hun taken en verantwoordelijkheden passende opleiding ontvangen alsook instructies om verzoekers te informeren over waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om het zo snel mogelijk in te dienen. Wanneer de verzoeker zijn verzoek niet indient, kunnen de lidstaten artikel 28 dienovereenkomstig toepassen.
3. Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten eisen dat verzoeken om internationale bescherming persoonlijk en/of op een aangewezen plaats worden ingediend.
4. Niettegenstaande lid 3 wordt een verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend zodra de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door een verzoeker ingediend formulier, of, indien voorgeschreven naar nationaal recht, een officieel rapport, hebben ontvangen.
2.5
Uit het dossier blijkt het volgende. Het formulier M35-O “Kennisgeving Tweede of volgende asielaanvraag” is ingevuld op 16 maart 2016 en door de gemachtigde van eiseres ondertekend (rubriek 6.1). Bij rubriek 5.3 “Handtekening” vreemdeling staat een handgeschreven “f”. Volgens de stempel is de kennisgeving op 17 maart 2016 door verweerder ontvangen. Bij brief van 14 juni 2016 is eiseres uitgenodigd om op 4 juli 2016 te verschijnen op het Aanmeldcentrum Den Bosch voor de behandeling van “uw opvolgende asielaanvraag.” Het formulier model M35-H is op 4 juli 2016 te Den Bosch door eiseres ondertekend met “f”.
2.6
De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat eiseres eerst door het ondertekenen van het formulier model M35-H geacht moet worden een herhaalde asielaanvraag te hebben ingediend. Hoewel artikel 6, derde lid, Richtlijn 2013/32/EU toelaat dat lidstaten eisen dat een verzoek om internationale bescherming persoonlijk en/of op een aangewezen plaats wordt ingediend, is in het vierde lid neergelegd dat een verzoek om internationale bescherming “niettegenstaande lid 3” geacht wordt te zijn ingediend zodra de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door een verzoeker ingediend formulier
hebben ontvangen. Vóór de inwerkingtreding van artikel 3.118b, eerste lid, Vb was dit het formulier model M35-H, zoals ook blijkt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012. Sinds 1 januari 2014 heeft verweerder daarnaast het formulier model M35-O geïntroduceerd dat - volgens verweerder - geen aanvraag is voor een asielvergunning, maar slechts een kennisgeving van de wens een zodanige aanvraag in te willen dienen. Naar het oordeel van de rechtbank is het formulier M35-O wel degelijk aan te merken als een “door een verzoeker ingediend formulier” in de zin van artikel 6, vierde lid, Richtlijn 2013/32/EU en wordt daarmee het (opvolgende) verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend. Immers, met het formulier M35-O heeft eiseres aangegeven internationale bescherming te willen en zij heeft het formulier voorzien van haar handtekening. Artikel 6 voornoemd voorziet niet in het vereiste van een aparte kennisgeving als bedoeld in artikel 3.118b Vb, die voorafgaat aan een per formulier ingediende aanvraag om internationale bescherming.
2.7
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank eiseres volgen in het standpunt dat verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel ten onrechte heeft bepaald op 4 juli 2016 en niet op 17 maart 2016, de datum waarop het formulier M-35O bij verweerder is ingediend.
2.8
Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 44, tweede lid, Vw, zodat dit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond. Verweerder moet opnieuw beslissen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
3. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 495,-; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 495,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel