ECLI:NL:RVS:2007:BA1210
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en ingangsdatum
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 12 september 2006 een besluit van 16 februari 2006 heeft vernietigd. Dit besluit verleende de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de rechtbank oordeelde dat de vreemdeling een actueel en concreet belang had om door te procederen. De rechtbank stelde dat de vreemdeling mogelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, indien de asielvergunning met een eerdere ingangsdatum was verleend. De Minister stelde echter dat de vreemdeling geen voldoende concreet en actueel belang had bij zijn beroep tegen het besluit van 16 februari 2006.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 februari 2007 geoordeeld dat de rechtbank niet onderkend heeft dat de ingangsdatum van de verleende vergunning geen actueel en concreet belang oplevert voor de vreemdeling om door te procederen. De Afdeling oordeelde dat de grieven van de Minister slagen en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling benadrukte dat de vreemdeling geen gunstiger materiële rechtspositie kan verkrijgen door het instellen van beroep, aangezien de ingangsdatum van de vergunning niet in geschil is, maar enkel de grond voor verlening.
De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.