In deze zaak heeft een gelegerde militair bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Defensie om hem geen vrijstelling te verlenen van de bijdrage voor huisvestings- en voedingskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de militair, die niet dagelijks reist tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling, voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling zoals gesteld in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling huisvesting en voeding militairen (RHVM). De rechtbank oordeelt dat het vereiste van het voeren van een eigen huishouding, zoals opgenomen in het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD), onverbindend is. Hierdoor komt de militair in aanmerking voor de vrijstelling van kosten.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de minister. Tevens wordt de minister opgedragen om binnen zes weken nieuwe primaire besluiten te nemen, waarbij de salarisstroken van oktober, november en december 2015 en januari 2016 herroepen moeten worden voor zover daarin de inhouding huisvesting is opgenomen en voor zover daarin geen tegemoetkoming in de voedingskosten is toegekend. De rechtbank bepaalt dat de minister het door de militair betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt de minister in de proceskosten van de militair, vastgesteld op € 1.485,-.
De uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2017 door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.