ECLI:NL:RBDHA:2017:10840
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese nationaliteit, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De aanvraag werd op 15 januari 2016 ingediend, maar het primaire besluit tot afwijzing werd pas op 12 september 2016 genomen. Eiseres heeft op 14 oktober 2016 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de geldende termijn was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar begon op 14 september 2016 en eindigde op 11 oktober 2016. Eiseres heeft het bezwaar te laat ingediend, en de rechtbank oordeelt dat de reden voor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank verwijst naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de jurisprudentie van de Raad van State, die stelt dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een besluit is verzonden. In dit geval heeft verweerder voldoende bewijs geleverd dat het primaire besluit op de juiste wijze is verzonden. Eiseres heeft geen feiten aangedragen die de ontvangst van het besluit in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.