ECLI:NL:RBDHA:2017:10575
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep op Unierecht vanwege gezinsleven en afwijzing verblijfsaanvraag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Guinese eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van gezinsleven. De eiser, die samenwoont met zijn partner, een Nederlandse nationaliteit hebbende zelfstandige, had op 2 juni 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 7 november 2016 afgewezen, waarna de eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 27 februari 2017 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiser op 27 maart 2017.
Tijdens de zitting op 18 augustus 2017 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het EU-recht, omdat de ondersteuning die de eiser biedt aan zijn partner niet voldoende was om te concluderen dat zijn verblijf in Nederland noodzakelijk was voor het uitoefenen van haar recht op vrij verkeer van diensten. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere feiten waren die de aanwezigheid van de eiser in Nederland essentieel maakten voor de partner om haar werkzaamheden in andere lidstaten uit te voeren.
De rechtbank concludeerde dat het gezinsleven van de eiser en zijn partner niet automatisch recht geeft op verblijfsrecht onder het EU-recht. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond, met de overweging dat het recht op gezinsleven niet als zodanig wordt beschermd door het EU-burgerschap. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.W.P. van Gastel, in aanwezigheid van griffier M.F. van den Brink.