ECLI:NL:RBDHA:2017:10295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
NL17.6330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Afghaanse homoseksuele man op grond van geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, een Afghaanse man, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na eerder afgewezen aanvragen. De aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde homoseksualiteit niet geloofwaardig werd geacht door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had verklaard dat hij in Afghanistan een homoseksuele relatie had, maar verweerder vond zijn verklaringen te vaag en niet overtuigend genoeg. Eiser voerde aan dat hij door de omstandigheden in Afghanistan, waar homoseksualiteit een taboe is, niet in staat was om gedetailleerd over zijn gevoelens te verklaren. De rechtbank oordeelde dat verweerder de Werkinstructie 2015/9 had gevolgd bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de afwijzing van de aanvraag en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd een inreisverbod van twee jaar opgelegd, wat eiser niet kon aanvechten omdat hij geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van de standaard termijn rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

ProcesverloopBij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van zaak NL17.6331, plaatsgevonden op 5 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Mohamed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1999.
2. Eiser heeft eerder op 6 januari 2016 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij gedwongen werd Talibanonderwijs te volgen. Deze aanvraag is bij besluit van 7 maart 2016 afgewezen. Eiser is hierbij aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 8 april 2016 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak op 18 mei 2017 bevestigd. Hiermee is het afwijzende besluit in rechte komen vast te staan.
3. Nadat eiser op 29 mei 2017 in België asiel had aangevraagd en hij via een claim op grond van de Dublinverordening door Nederland is teruggenomen, heeft eiser op 10 juni 2017 deze opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Eiser heeft verklaard in Afghanistan met een goede vriend van hem een homoseksuele relatie te hebben gehad vanaf zijn 14de jaar tot aan zijn vertrek uit Afghanistan op 16-jarige leeftijd. Eiser heeft aangegeven hierdoor geen problemen te hebben ondervonden, maar hij vreest bij terugkeer wel te worden vervolgd dan wel te worden behandeld in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ten aanzien van de asielaanvraag
4. Verweerder heeft de gestelde homoseksualiteit niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiser niet gedetailleerd en uitgebreid verklaard over een bewustwordingsproces en acceptatie van zijn homoseksuele gevoelens. Verweerder heeft zijn oordeel onderbouwd met voorbeelden uit het gehoor. Hij heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f en h, van de Vw.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de rapporten die hij in zijn zienswijze heeft aangehaald, “LHBT & Asiel voor advocaten” van 4 juni 2014, opgesteld door het COC, en “Herken de homo: Over het beoordelen van de geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid in asielzaken (2013) van S. Jansen. Hieruit volgt dat bevraging over iemands homoseksuele gerichtheid niet tot een sluitende conclusie kan leiden. Eiser stelt naar zijn beste weten en kunnen te hebben verklaard over zijn homoseksualiteit. Verweerder heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat hij niet in staat is zijn gevoelens beter te verwoorden. Eiser vindt het lastig te spreken over zijn homoseksuele gevoelens in het algemeen, en in een hoorsetting met verweerder in het bijzonder. Hij had last van stress en komt uit een samenleving waarin dit onderwerp een taboe is. Daarbij is hij nog maar 18 jaar oud. Dat met dergelijke persoonlijke omstandigheden rekening moet worden gehouden, is ook verwoord door de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in haar conclusie van 17 juli 2014 in de gevoegde zaken C-148/13, C-149/13 en C-150/13 A, B en C. Verweerders stelling dat meer eenduidige en gedetailleerde verklaringen verwacht mogen worden omdat eisers homoseksualiteit de reden is waarom eiser is gevlucht, klopt niet. De directe reden voor zijn vlucht was niet eisers homoseksualiteit, maar - zoals hij aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd - zijn vrees gedwongen Talibanonderwijs te moeten volgen. Verder voert eiser aan dat hem niet tegengeworpen mag worden dat hij enkel in algemene termen heeft kunnen verklaren over de situatie van homoseksuelen in Afghanistan. Informatie hierover vergaren is immers niet mogelijk, omdat dit onderwerp in Afghanistan een taboe is en strafbaar. Daarbij heeft niet iedereen de behoefte meer informatie hierover te vergaren. Ook de persoonlijke keuze van eiser om in Nederland geen contact te leggen met LHBT organisaties, zou niet af mogen doen aan de geloofwaardigheid van zijn homoseksuele gerichtheid.
6.1
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:2170) de manier waarop hij een gestelde seksuele gerichtheid onderzoekt en beoordeelt neergelegd in de Werkinstructie 2015/9 (www.ind.nl).
Op 15 juni 2016 heeft de Afdeling een uitspraak met betrekking tot de totstandkoming en de inhoud van Werkinstructie 2015/9 gedaan (ECLI:NL:RVS:2016:1630). De Afdeling heeft overwogen dat de Werkinstructie 2015/9 op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en dat verweerder aan de hand van de daarin weergegeven vaste onderzoeksmethode op een zorgvuldige manier onderzoek naar een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief verricht. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat verweerder met Werkinstructie 2015/9 de systematiek aan de hand waarvan hij antwoorden op vragen over een seksuele gerichtheid beoordeelt, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de homoseksuele geaardheid van eiser de Werkinstructie 2015/9 heeft gevolgd. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd met het daarin vastgelegde beleid het relaas van eiser heeft beoordeeld. Ingevolge paragraaf 3 van de Werkinstructie 2015/9 mag verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen over de seksuele geaardheid, in het algemeen het zwaartepunt leggen op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaring, onder andere bewustwording en zelfacceptatie met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst is en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt te meer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. Verweerder beziet de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde seksuele gerichtheid steeds in hun onderlinge samenhang. In de door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien af te wijken van de beoordeling zoals voorgeschreven door de Werkinstructie.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser op grond van vage, summiere, wisselende en ontwijkende antwoorden niet heeft kunnen overtuigen dat hij een homoseksuele oriëntatie heeft. Zo heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdingwekkend geacht dat eiser zich kennelijk niets heeft aangetrokken van het feit dat er veel geroddeld werd over [persoon A] en dat dit geen invloed zou hebben gehad op hem of de manier waarop anderen naar hem keken. Dat eiser enkel in de velden seksueel contact met [persoon A] had, dus uit het oog van familie en leeftijdsgenoten, laat onverlet dat eiser niet kan verklaren over zijn gevoelens op de momenten dat hij met [persoon A] bij zijn familie was. Eiser heeft verklaard dat hij vaak wel twee tot vijf keer per week samen was met [persoon A], ook bij de familie. Nu eiser al bijna twee jaar in Nederland verblijft en hier thans bescherming vraagt vanwege zijn homoseksualiteit, mag verweerder van hem verwachten dat hij in ieder geval geprobeerd heeft enige kennis op te doen van de positie van homoseksuelen in Nederland. Dat hij dit niet gedaan heeft, heeft verweerder niet ten onrechte verder doen twijfelen aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers aanvraag terecht afgewezen.
Ten aanzien van het inreisverbod
8.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te motiveren waarom niet wordt afgeweken van de standaard termijn van twee jaar. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te toetsen of het inreisverbod een onrechtmatige inbreuk maakt op zijn privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij met zijn privéleven doelt op het in Nederland kunnen uiten van zijn homoseksuele geaardheid.
8.2
Nu eiser Nederland niet heeft verlaten binnen de termijn die aan hem was opgelegd in het besluit van 7 maart 2016, dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw volgt in deze situatie de oplegging van een inreisverbod. In geval van eiser is het inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Een inreisverbod voor deze duur volgt standaard, gezien artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, tenzij eiser omstandigheden aanvoert op grond waarvan daarvan moet worden afgeweken. Door eiser zijn geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder heeft moeten afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod (voor die duur). Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser op grond van zijn verklaringen niet heeft kunnen overtuigen dat hij een homoseksuele oriëntatie heeft. Verweerder heeft kunnen volstaan met de motivering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel