ECLI:NL:RBDHA:2016:9820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
C-09-509254-KG ZA 16-480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over tenuitvoerlegging vervangende hechtenis geldboete

In deze zaak, die op 3 juni 2016 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden [A] en de Stichting Modus Vivendi (hierna: Modus Vivendi) in kort geding de Staat der Nederlanden te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de tenuitvoerlegging onrechtmatig was, omdat de beslissing tot omzetting van de taakstraffen in vervangende hechtenis niet aan [A] was uitgereikt. Daarnaast voerde [A] aan dat zij detentieongeschikt was vanwege ernstige medische problemen, waaronder reuma en een posttraumatische stressstoornis.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Modus Vivendi niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat de taak van de bewindvoerder enkel betrekking heeft op procedures die de onder bewind staande goederen betreffen. De tenuitvoerlegging van de taakstraffen viel daar niet onder. Wat betreft de vordering van [A] werd geoordeeld dat de Staat verplicht was om de veroordeling van de strafrechter ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter vond dat de gestelde detentieongeschiktheid onvoldoende aannemelijk was gemaakt en dat de Staat niet verplicht was om de detentiegeschiktheid voorafgaand aan de tenuitvoerlegging te onderzoeken.

Uiteindelijk werd de vordering van [A] afgewezen en werd zij veroordeeld in de kosten van het geding. De voorzieningenrechter verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de Staat de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/509254 / KG ZA 16/480
Vonnis in kort geding van 3 juni 2016
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de stichting
Stichting Modus Vivendi
gevestigd te Tilburg,
eiseressen,
advocaat mr. T.M. ten Velde te Tilburg,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. F.B. Lekkerkerker te Den Haag.
Eiseressen worden hierna afzonderlijk aangeduid als ‘ [A] ’, en ‘Modus Vivendi’ en gezamenlijk als ‘ [A] c.s.’ Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de van de zijde van de Staat overgelegde producties,
- de op 18 mei 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij van de zijde van de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[A] is bij arrest van 10 juni 2013 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer [nummer] veroordeeld tot drie taakstraffen van telkens tien uur, te vervangen door telkens vijf dagen hechtenis (hierna: het arrest). Dit wegens overtreding van het bepaalde in artikel 70 lid 1 Wet personenvervoer 2000, te weten het reizen zonder geldig vervoersbewijs in het openbaar vervoer. Het arrest is op 24 juni 2013 onherroepelijk geworden.
2.2.
De tenuitvoerlegging van de taakstraffen is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het CJIB) die de zaak op haar beurt heeft doorgeleid naar de reclassering.
2.3.
Op 12 juni 2014 heeft de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Bosch de executietermijn van de taakstraffen verlengd tot 25 juni 2015.
2.4.
Op 7 juli 2015 heeft de reclassering de tenuitvoerlegging van de taakstraffen geretourneerd aan het openbaar ministerie. In de betreffende rapportage van de reclassering staat, voor zover hier van belang, vermeld:
“Conclusie:
Wij hebben mevrouw [A] tientallen of meer kansen gegeven om haar werkstraf af te ronden. Mevrouw heeft altijd een reden om zich af te melden of om gewoon niet te komen. Nu ook nog de executietermijn van deze werkstraf van 30 uur verlopen is wordt deze aan u geretourneerd. Betrokkene heeft 9,5 uur gewerkt.”
2.5.
Op 24 juli 2015 heeft de advocaat-generaal van het ressortspakket Den Bosch beslist tot omzetting van de niet (volledig) uitgevoerde taakstraffen in vervangende hechtenis van in totaal tien dagen.
2.6.
Op 25 maart 2016 heeft de politie een arrestatiebevel uitgevaardigd.
2.7.
Bij beschikking van 7 maart 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bewind ingesteld over alle goederen van [A] en daarbij Modus Vivendi benoemd tot bewindvoerder.

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. vordert – zakelijk weergegeven – primair de Staat te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen en subsidiair de Staat te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen totdat er is beslist op het door [A] in te dienen gratieverzoek, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Samengevat legt [A] c.s. daaraan ten grondslag dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis onrechtmatig is. Zij voert daartoe allereerst aan dat de beslissing tot omzetting van de niet uitgevoerde taakstraffen in vervangende hechtenis destijds niet is uitgereikt aan [A] . Indien zij daarvan eerder had vernomen, zou zij zeker bezwaar hebben gemaakt. Verder wordt aangevoerd dat [A] detentieongeschikt is. Zij stelt in dat verband, onder verwijzing naar stukken van het Centrum indicatiestelling zorg te kampen te hebben met ernstige reuma, een posttraumatische stressstoornis, een groot aantal allergieën en diverse psychosociale problemen. Daarnaast is [A] gebonden aan een rolstoel. [A] c.s. meent dat in een penitentiaire inrichting niet kan worden voorzien in de zorgbehoefte van [A] . [A] is voornemens een gratieverzoek in te dienen en verwacht dat dit vanwege haar medische omstandigheden zal worden toegewezen. Bij die stand van zaken mag de vervangende hechtenis niet ten uitvoer worden gelegd.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Algemeen
4.1.
Aangezien [A] c.s. aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat de Staat onrechtmatig handelt, is de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – bevoegd tot kennisneming van de vordering. [A] c.s. is in haar vordering ook ontvankelijk, nu haar voor hetgeen zij wil bereiken geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
Modus Vivendi
4.2.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat Modus Vivendi als bewindvoerder van [A] niet kan worden ontvangen in haar vorderingen. Gelet op artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de taak van de bewindvoerder om de rechthebbende in rechte te vertegenwoordigen alleen betrekking op procedures die de onder bewind staande goederen betreffen. De tenuitvoerlegging van de aan [A] opgelegde taakstraffen en de daaraan verbonden vervangende hechtenis vallen daar niet onder.
[A]
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de Staat verplicht is een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer te leggen. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er zich een omstandigheid voordoet op grond waarvan een uitzondering zou moeten worden gemaakt op deze executieplicht.
4.4.
Aan het betoog dat de in 2.5. vermelde beslissing tot omzetting van de niet uitgevoerde taakstraffen in vervangende hechtenis [A] destijds niet heeft bereikt, wordt voorbijgegaan. Uit de door de Staat overgelegde stukken blijkt immers dat [A] op dat moment in de gemeentelijke basisadministratie stond geregistreerd als een ‘niet ingezetene’. Getracht is nog de beslissing op het laatst bekende adres van [A] uit te reiken, maar tevergeefs. Vervolgens is deze conform de voorschriften verzonden naar de griffier van de rechtbank Den Bosch, met opnieuw een afschrift naar het laatst bekende adres van [A] . Voor zover de beslissing [A] niet heeft bereikt, kan dit bij deze stand van zaken niet aan de Staat worden tegengeworpen. Dat van [A] geen adres bekend was, komt niet voor risico van de Staat.
4.5.
De gestelde detentieongeschiktheid is door de Staat weersproken en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de door [A] in het geding gebrachte stukken valt weliswaar af te leiden dat [A] kampt met de nodige medische problemen maar niet dat zij zonder meer detentieongeschikt is. De Staat heeft in dit verband nog aangevoerd dat de detentiegeschiktheid van [A] bij aankomst in een penitentiaire inrichting genoegzaam kan worden onderzocht en dat [A] vervolgens, indien nodig, kan worden overgebracht naar een penitentiair (psychiatrisch) ziekenhuis. Op de Staat rust geen verplichting om de detentiegeschiktheid nu al te onderzoeken. Dat de medische toestand van [A] het niet toelaat om het door de Staat bedoelde onderzoek in de penitentiaire inrichting af te wachten, is niet aannemelijk gemaakt. Evenmin de stelling dat in een penitentiair (psychiatrisch) ziekenhuis niet kan worden voorzien in de zorgbehoefte van [A] .
4.6.
Ten slotte biedt ook het door [A] nog in te dienen gratieverzoek geen grond om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te schorsen. Nu er al een arrestatiebevel is uitgevaardigd, is de tenuitvoerlegging van de straf reeds aangevangen en dat brengt mee dat het gratieverzoek niet op grond van artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van rechtswege opschortende werking heeft. Het bepaalde in artikel 559a lid 2 Sv, op grond waarvan de minister van Veiligheid en Justitie in gevallen waarin een gratieverzoek niet van rechtswege opschortende werking heeft, toch opschortende of schorsende werking aan het verzoek kan toekennen, biedt [A] evenmin soelaas, nu deze bepaling niet van toepassing is op een taakstraf en de daaraan verbonden vervangende hechtenis.
Slotsom
4.7.
Slotsom is dat Modus Vivendi niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat de vorderingen van [A] zullen worden afgewezen. [A] c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart Modus Vivendi niet-ontvankelijk;
5.2.
wijst het door [A] gevorderde af;
5.3.
veroordeelt [A] c.s. om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
5.4.
bepaalt dat [A] c.s. bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.5.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
MvE