ECLI:NL:RBDHA:2016:9820
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Kort geding over tenuitvoerlegging vervangende hechtenis geldboete
In deze zaak, die op 3 juni 2016 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden [A] en de Stichting Modus Vivendi (hierna: Modus Vivendi) in kort geding de Staat der Nederlanden te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de tenuitvoerlegging onrechtmatig was, omdat de beslissing tot omzetting van de taakstraffen in vervangende hechtenis niet aan [A] was uitgereikt. Daarnaast voerde [A] aan dat zij detentieongeschikt was vanwege ernstige medische problemen, waaronder reuma en een posttraumatische stressstoornis.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Modus Vivendi niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat de taak van de bewindvoerder enkel betrekking heeft op procedures die de onder bewind staande goederen betreffen. De tenuitvoerlegging van de taakstraffen viel daar niet onder. Wat betreft de vordering van [A] werd geoordeeld dat de Staat verplicht was om de veroordeling van de strafrechter ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter vond dat de gestelde detentieongeschiktheid onvoldoende aannemelijk was gemaakt en dat de Staat niet verplicht was om de detentiegeschiktheid voorafgaand aan de tenuitvoerlegging te onderzoeken.
Uiteindelijk werd de vordering van [A] afgewezen en werd zij veroordeeld in de kosten van het geding. De voorzieningenrechter verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de Staat de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventueel hoger beroep.