3.4.1Was verdachte op de ten laste gelegde datum in Nederland terwijl hij ongewenst was verklaard?
Bij beslissing van 9 november 2015 is de verdachte ongewenst verklaard.
Verdachte is op 23 april 2016 aangehouden in Rijswijk.
De rechtbank stelt op basis van vorenstaande vast dat verdachte op de ten laste gelegde datum in Nederland was terwijl hij ongewenst was verklaard.
3.4.2Is de grondslag van de ongewenstverklaring rechtmatig?
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat er bij de beoordeling van de grondslag van het de ongewenstverklaring allereerst onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de situatie dat de bestuursrechter zich inhoudelijk onherroepelijk over de ongewenstverklaring heeft uitgelaten en anderzijds de situatie waarin dit niet het geval is.
In verband met een behoorlijke taakverdeling tussen de strafrechter en de bestuursrechter en met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken dient de strafrechter in principe niet zelfstandig te onderzoeken of de ongewenstverklaring in strijd is met het Unierecht of op andere gronden onrechtmatig is wanneer de bestuursrechter de ongewenstverklaring onherroepelijk in stand heeft gelaten (Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2854). Bijzondere omstandigheden kunnen echter aanleiding geven om hierop een uitzondering te maken. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan sprake zijn bijevidentestrijd met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht (zie Hoge Raad 13 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:616). Naar het oordeel van de rechtbank dient hierbij te worden gedacht aan kennelijke misslagen, zoals het geval dat een beslissing gebaseerd blijkt te zijn op een evident onjuiste feitelijke grondslag. Aan een inhoudelijke toets waarbij de motivering van de ongewenstverklaring op zijn juridische merites wordt beoordeeld, komt de strafrechter in zo’n geval dan ook niet toe, zelfs niet als de bestuursrechter zich in zijn uitspraak niet overalledoor de vreemdeling bij de strafrechter aangevoerde argumenten concreet heeft uitgelaten. Als er tegen de ongewenstverklaring geen rechtsmiddel is ingesteld of de bestuursrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit is toegekomen (het beroep was bijvoorbeeld niet-ontvankelijk) of als deze beoordeling nog niet onherroepelijk is, beoordeelt de strafrechter of de ongewenstverklaring rechtmatig is. Hierbij kan aan de orde komen of de ongewenstverklaring in overeenstemming is met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad
Voor burgers van de Europese Unie, zoals verdachte, geldt Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna: de Richtlijn), waarin regels zijn opgenomen betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Europese Unie en hun familieleden.
Blijkens artikel 3, eerste lid, is deze richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit.
Artikel 27 van de Richtlijn - voor zover hier van belang - luidt:
“1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
2. De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen.”
Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
De Richtlijn staat derhalve niet in de weg aan het tot ongewenst vreemdeling verklaren van personen die onder zijn reikwijdte vallen, maar een dergelijke verklaring is slechts mogelijk zolang van de ongewenst verklaarde een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat die kan worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig.
In casu
In het onderhavige geval is er geen rechtsmiddel ingesteld tegen de ongewenstverklaring. Dit maakt dat de beschikking waarbij de verdachte ongewenst is verklaard niet inhoudelijk onderworpen is geweest aan het oordeel van de bestuursrechter, zodat de rechtbank thans heeft te oordelen of kan worden geoordeeld dat de ongewenstverklaring rechtmatig is.
Verdachte is ongewenst verklaard onder de motivering dat - kort weergegeven -:
i. i) hij geen stabiel leven heeft opgebouwd in Nederland en kort na binnenkomst in Nederland in 2010 hier voor het eerst een strafbaar feit heeft gepleegd;
ii) verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diverse strafbare feiten, waaronder straatroof, waarbij de verdachte met zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers;
iii) verdachte heeft grote overlast en (psychische) schade aangericht door zijn handelen;
iv) gelet op de aard en het aantal van de misdrijven waarvoor de verdachte is veroordeeld, een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving is aangetast.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze motivering dat voldoende rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de actualiteit daarvan. Verdachte heeft immers in een relatief kort tijdsbestek meerdere feiten gepleegd, waaronder straatroof. Voorts is bij de beslissing rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals dat door verdachte geen stabiel leven is opgebouwd. De ongewenstverklaring is derhalve niet slechts gestoeld op strafrechtelijke veroordelingen. Dit maakt dat de rechtbank niet is gebleken van strijd met een Uniebepaling, zodat de beslissing moet worden geacht rechtmatig te zijn.
3.4.3Wist verdachte of had hij ernstige redenen om te vermoeden dat hij op de tenlastegelegde datum ongewenst was verklaard?
Juridisch kader
Voor bewezenverklaring van de tenlastelegging moet tot slot komen vast te staan dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat hij ongewenst is verklaard. Het eerste geval doet zich (bijvoorbeeld) voor indien vast kan worden vastgesteld dat die beslissing aan hem is medegedeeld (Hoge Raad 10 december 1985, ECLI:NL:HR1985:AC1739) of indien de verdachte verklaart ervan op de hoogte te zijn geweest. Uit de jurisprudentie volgt minder eenduidig welke omstandigheden voor een vreemdeling een ernstige reden opleveren om te vermoeden dat hij ongewenst is verklaard. In sommige vonnissen van rechtbanken wordt de publicatie in de Staatscourant als voldoende beschouwd, maar zowel het Gerechtshof Amsterdam (arrest van 15 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2335) als het Gerechtshof Den Haag (arrest van 16 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1516) oordeelden dat dit onvoldoende is. Het Gerechtshof Amsterdam overwoog in voormeld arrest daarnaast dat de aanvullende omstandigheid dat de verdachte was gehoord over het voornemen tot ongewenstverklaring evenmin voldoende is om ervan uit te gaan dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard. De rechtbank zal deze jurisprudentie van de gerechtshoven als uitgangspunt nemen bij haar beoordeling. In casu
De beslissing tot ongewenstverklaring is op 16 november 2015 in de Staatscourant gepubliceerd en naar de advocaat van de verdachte verzonden.
Verdachte heeft bij de vreemdelingenpolitie verklaard dat hij wist dat hij na zijn detentie een beschikking zou kunnen ontvangen. Hij stelde te hebben gezegd dat de beschikking moest worden verzonden naar zijn adres in Roemenië. Dit is niet gebeurd. Tegenover de politie heeft hij verklaard dat zijn advocaat hem had gezegd dat het nog wel even kon duren voor hij daadwerkelijk ongewenst zou worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden - met inachtneming van de het hiervoor geschetste kader - onvoldoende om te concluderen dat verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard. Dit maakt, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.