ECLI:NL:RBROT:2013:7679

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
10/960188-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

Op 26 september 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, deelname aan een criminele organisatie en het als ongewenst verklaarde in Nederland verblijven. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], heeft samen met anderen miljoenen euro's gewitgewassen door grote geldbedragen via geldkoeriers naar het buitenland te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een spilfunctie vervulde binnen de criminele organisatie. De officier van justitie, mr. G.C. Bos, had gevorderd tot veroordeling van de verdachte, en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bevestigd, ondanks verweren van de verdediging over rechtsmacht en niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zijn gepleegd in Nederland en dat de Nederlandse strafwet van toepassing is. De verdachte heeft in de periode van 2 juni 2010 tot en met 17 mei 2011 als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleven. De rechtbank heeft de door de verdediging ingebrachte verweren verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen bij het bepalen van de strafmaat. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960188-10
Datum uitspraak: 26 september 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 en 3 september 2013. Het onderzoek is gelijktijdig met het onderzoek tegen de andere verdachten gesloten op 12 september 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. G.C. Bos heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest;
- verbeurdverklaring van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen;
- opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE

Rechtsmacht (feiten 1 en 2)

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen rechtsmacht bestaat met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde, voor zover deze feiten in Spanje, Duitsland, België, Colombia, Venezuela, Equador, Panama, de Dominicaanse Republiek, en/of elders ter wereld zijn gepleegd, aangezien de verdachte niet de Nederlandse, maar de Spaanse nationaliteit bezit. Dit zou, volgens de artikelen 2 tot en met 8 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), moeten leiden tot de onbevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van deze feiten.
De rechtbank stelt voorop dat een geslaagd beroep op het ontbreken van rechtsmacht niet leidt tot de onbevoegdheid van de rechtbank, maar tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Rechtsmacht dient te worden beoordeeld op grondslag van de tenlastelegging. Indien naast plaatsen in Nederland ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd is, op grond van artikel 2 Sr, vervolging van dat strafbare feit, ongeacht de nationaliteit van de verdachte, in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden.
Nu ten laste is gelegd dat de feiten zijn gepleegd in Nederland ‘en/of’ Spanje ‘en/of’ Colombia ‘en/of’ Panama ‘en/of’ Dominicaanse Republiek ‘en/of’ Equador ‘en/of’ Venezuela ‘en/of’ Duitsland ‘en/of’ België ‘en/of’ elders ter wereld, moet dan ook worden geoordeeld dat de Nederlandse strafwet van toepassing is, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Ongewenst vreemdeling (feit 3)

Aan de verdachte is tenlastegelegd – zakelijk weergegeven – dat zij in de periode van 2 juni 2010 tot en met 17 mei 2011 in Nederland als ongewenst vreemdeling heeft verbleven.
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie bepleit nu (primair) gedurende de gehele tenlastegelegde periode de terugkeerprocedure niet is doorlopen en (subsidiair) beginselen van een behoorlijke vervolging zich tegen een vervolging van de verdachte voor dit feit verzetten, omdat het opsporingsteam de verdachte niet reeds ten tijde van de ontdekking van overtreding van dit feit heeft aangehouden.
Vast staat dat ten aanzien van de verdachte met de terugkeerprocedure, neergelegd in de zgn. Terugkeerrichtlijn waarop de verdachte, door het ontbreken van tijdige wettelijke implementatie van die richtlijn in Nederland, zich vanaf 24 december 2010 rechtstreeks kon beroepen, pas een aanvang is gemaakt in 2012, derhalve ruim na vaststelling van overtreding van het bepaalde in artikel 197 Sr door de verdachte. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 21 mei 2013 ( LJN BY3151, BY6906, BZ3791, BZ3930 en BZ3928) leidt deze omstandigheid echter niet tot niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging van het openbaar ministerie, maar heeft deze slechts gevolgen voor de strafoplegging in die zin dat voor het desbetreffende deel van de bewezenverklaarde pleegperiode geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf mag worden opgelegd.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wegens handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke vervolging ziet de rechtbank evenmin een grond. Gelet op het opportuniteitsbeginsel, neergelegd in artikel 167 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), is het aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er aanleiding is om tot vervolging over te gegaan. Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Niet valt in te zien dat het openbaar ministerie door niet direct tot aanhouding en vervolging van de verdachte over te gaan voor overtreding van artikel 197 Sr, maar daarmee heeft gewacht in het belang van het opsporingsonderzoek naar de witwasactiviteiten van de verdachte, heeft gehandeld in strijd met dit beginsel. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
MOTIVERING PARTIËLE VRIJSPRAAK
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich (als medepleger) schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geld ten aanzien van het ten laste gelegde transport [geldkoerier 1], traject juli 2010. Naast de door [geldkoerier 1] afgelegde verklaring dat hij in juli 2010 naar Zuid Amerika is gereisd, hetgeen wordt bevestigd door de stempel in zijn paspoort, kan niet kan worden vastgesteld dat hij bij die reis geld heeft vervoerd voor de verdachte en/of haar mededaders. De verdachte zal derhalve voor dit deel van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING

Pleegperiode (feit 1 en feit 2)

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van een kortere pleegperiode dan aan de verdachte onder feit 1 en onder feit 2 ten laste is gelegd. De niet van een jaartal voorziene aantekeningen “september – december” en “januari – april” (document IBN A.09.02.001), aangetroffen in de onder de verdachte inbeslaggenomen administratie, bieden naar het oordeel van de rechtbank, ook bezien in het licht van de door [verbalisant] opgemaakte analyse van de inbeslaggenomen documenten in een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2011, onvoldoende aanknopingspunten om tot bewezenverklaring van aan de verdachte verweten strafbare gedragingen te komen vanaf 23 september 2009. Voorts wordt het geldtransport dat in juli 2010 zou zijn uitgevoerd door [geldkoerier 1] niet betrokken bij de bewezenverklaarde pleegperiode nu de rechtbank dit transport, zoals hiervoor is aangegeven, niet bewezen acht.

Van misdrijf afkomstig (feit 1)

De verdachte heeft samen met anderen, met grote regelmaat grote geldbedragen naar het buitenland gebracht. Het geld, in coupures van € 500,-, werd in carbonpapier verpakt en verstopt in geprepareerde koffers en tassen die vervolgens door koeriers naar Zuid-Amerika werden vervoerd. Het op deze wijze overbrengen van geld is risicovol, kostbaar en tijdrovend. In het legale geldcircuit is een dergelijke handelwijze uiterst ongebruikelijk en ongewenst. Nu daarnaast de aanwezigheid van de grote hoeveelheden geld niet verklaard kan worden uit reguliere inkomsten van de verdachte, althans haar mededaders, en ook overigens door de verdachte voor de herkomst van het geld geen verklaring is gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de geldbedragen in elk geval van misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat het geld van drugshandel afkomstig is. De bestemming van het geld, het aantreffen van een wapen bij medeverdachte [medeverdachte 1] en het aantreffen van een, aan de omvang van het geld gerelateerde, zeer beperkte hoeveelheid versnijdingsmiddel, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde.
Met betrekking tot de hoogte van de door de koeriers vervoerde geldbedragen baseert de rechtbank haar oordeel op de aantekeningen in het HEMA notitieblok (document A.09.02.003) aangetroffen in de woning van de verdachte aan de [adres] en het notitieblok (document D.04.05.0001) aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1], aan de [adres]. In deze aantekeningen komen overzichten voor van (bij)namen van de betrokken koeriers, of afkortingen daarvan, waarachter steeds het cijfer 400 is vermeld met uitzondering van [geldkoerier 2]. Achter haar naam staat het cijfer 300. De conclusie dat met deze getallen bedragen van respectievelijk € 400.000,- en € 300.000,- worden bedoeld is gebaseerd op het feit dat de in de aantekeningen opgenomen totaalbedragen wèl voluit (steeds vermenigvuldigd met 1000) geschreven zijn, zoals ook gerelateerd in de eerder genoemde, door [verbalisant] opgemaakte, analyse van 15 september 2011.
Dat geldt ook voor de koeriers [geldkoerier 3] en [geldkoerier 4]. Dat bij hen, bij controle door de douane, geldbedragen zijn onderschept van respectievelijk € 204.000,- en € 200.000,-, aangetroffen in de trekstangen van de rolkoffers, staat niet aan de bewezenverklaring van bedragen van € 400.000,-- in de weg. Immers, gelet op de verklaring van [geldkoerier 3] dat zij naast een koffer ook een rugzak had meegekregen die zij bij haar terugkeer in Den Haag weer moest afgeven en de in de woning van de verdachte aangetroffen sjablonen passend bij eveneens aangetroffen laptoptassen en een deels gedemonteerde rugtas, een gedemonteerde handtas en carbonpapier, is de conclusie gerechtvaardigd dat het geld niet alleen werd verborgen in de rolkoffers van de koeriers maar ook in andere bagage en derhalve door de douane niet al het verborgen geld is gevonden.
Bij de koerier [geldkoerier 1] is in september een bedrag van € 235.000,- onderschept. In zijn geval komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het aangetroffen geldbedrag aangezien zijn (bij)naam weliswaar voorkomt in de aantekeningen in het notitieblok (document D.04.05.0001), maar geen duidelijk verband gelegd kan worden tussen zijn naam en een specifiek geldbedrag.
De geldbedragen die zijn vervoerd bij het traject van [geldkoerier 5] in september 2010, het traject van [geldkoerier 6] en het traject van [geldkoerier 7] vinden geen rechtstreekse bevestiging in de aangetroffen administratie. De rechtbank komt bij deze transporten derhalve tot bewezenverklaring van het vervoer van enig geldbedrag.
Op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande en de overige inhoud van de bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden (als bijlage II aan dit vonnis gehecht) is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van
1september
2010tot en met 17 mei 2011 te Amsterdam en
/ofDen Haag
en/of elders in Nederlanden
/ofin Spanje
en/of Colombiaen
/ofPanama
en/of Dominicaanse Republiek en/of Equadoren
/ofVenezuela en
/ofDuitsland en
/ofBelgië en
/ofelders ter wereld,
(telkens
)tezamen en in vereniging met
één of meerander
(en
),
althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen,
immers
heeft/hebben zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s
), toen en aldaar
(telkens
) (krachtens die gewoonte
) (van
) (een) voorwerp(en), te weten van een of meergrote geldbedrag
(en
) (met een totale waarde van ongeveer 50.350.590,00 euro),te weten
-
400.000,00 euro, althanseen
(groot
)geldbedrag, tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 5] vervoerd (traject september 2010) en
/of
- 400.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in vereniging met onder meer [geldkoerier 5]
vervoerd(traject november 2010)
en
- 400.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in vereniging met onder meer [geldkoerier 5]
vervoerd(traject maart 2011)
en
- 400.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 4] vervoerd en
/of
- 400.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 8] vervoerd en
/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 1] vervoerd (traject juli 2010) en/of
-
235.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 1] vervoerd (traject september 2010) en
/of
-
400.000,00 euro, althanseen
(groot
)geldbedrag, tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 6] vervoerd en
/of
-
300.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 2] vervoerd en
/of
- 400.000,00 euro,
althans een (groot) geldbedrag,tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 3] vervoerd en
/of
-
400.000,00 euro, althanseen
(groot
)geldbedrag, tezamen en in verenging met onder meer [geldkoerier 7] vervoerd
en/of

een of meer (grote) geldbedragen vervoerd door een of meer tot nu toe onbekend gebleven personen

-
de werkelijke aard,de herkomst,
de vindplaats, de vervreemdingen
/ofde verplaatsing
heeft/ hebbenverborgen en
/ofverhuld,
althans heeft/ hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), voorhanden heeft/hebben gehad,terwijl zij, verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)wist
(en
),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat de bovengenoemde geldbedrag
(en
),
althans enig(e) geldbedrag(en)-onmiddellijk of
middellijk -
afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk gevalafkomstig
was/waren
uitenig misdrijf
en
/of
-
die geldbedragengebruik
theeft/ hebben gemaakt en/of verworvenen
/ofvoorhanden gehad en
/ofovergedragen
en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s
) ten tijde van het gebruik maken en/of verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en),wist
(en
),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat
dit/deze geldbedrag
(en
),
althans enig(e) geldbedrag(en),-onmiddellijk of middellijk- afkomstig
was/waren
uit de opbrengst van handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren vanenig misdrijf;
2.
zij in of omstreeks de periode van
1september
2010tot en met 17 mei 2011 te Amsterdam, en
/ofDen Haag en/of elders in Nederland en
/ofin Spanje en
/ofDuitsland en
/ofBelgië
en/of Colombiaen
/ofVenezuela
en/of Equadoren
/ofPanama en
/ofDominicaanse Republiek en
/ofelders ter wereld, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie verder bestaande uit:
- [medeverdachte 2] en
/of
- [medeverdachte 3] en
/of
- [medeverdachte 4] en
/of
- [medeverdachte 5] en
/of
- [medeverdachte 6] en
/of
- [medeverdachte 1]
en/of
- een of meerdere andere perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het
(gewoonte
)witwassen van gelden afkomstig
uit de handel in verdovende middelen, althans afkomstiguit enig misdrijf;
3.
zij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 02 juni 2010 tot en met 17 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl zij
wist ofernstige reden had te vermoeden dat zij
op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk gevalop grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN

Doorzoeking [adres]

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de doorzoeking op 11 maart 2011 in de woning van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aan de [adres] te [plaats] onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman naar voren gebracht dat hetgeen is neergelegd in het proces-verbaal van de politie op grond waarvan de rechter-commissaris tot doorzoeking in de woning aan de [adres] heeft besloten, onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de verdenking dat [medeverdachte 1] op 11 maart 2011 een tas met geld in die woning heeft gebracht. Voorts ontbreekt in het dossier de schriftelijke machtiging tot doorzoeking van de rechter-commissaris. Tot slot is er op gewezen dat, anders dan in het verslag van binnentreden is vermeld, de verdachte géén toestemming heeft gegeven voor het betreden van de woning. Zij heeft evenmin toestemming gegeven voor een doorzoeking van haar woning.
Een en ander levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv hetgeen ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad dient te leiden tot bewijsuitsluiting van het door middel van die doorzoeking verkregen bewijsmateriaal.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. De rechter-commissaris heeft de verdenking ten aanzien van het pand [adres] getoetst en mondeling ingestemd met een doorzoeking aldaar. De doorzoeking heeft plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. Het feit dat door een misverstand tussen de betrokken rechters-commissarissen geen schriftelijke bevestiging van de eerder mondeling verleende toestemming heeft plaatsgehad, is daardoor van belang ontbloot.
De rechtbank heeft op basis van het dossier de feitelijke gang van zaken als volgt gereconstrueerd. De politie is in juni 2010 gestart met het onderzoek [naam onderzoek]. Dit onderzoek richtte zich op een aantal personen die werden verdacht van witwassen. In het kader van dit onderzoek werd op 7 maart 2011 door de politie gezien dat [medeverdachte 1] vanuit een pand aan het [adres] te [plaats] een grote, kennelijk gevulde sporttas heeft gebracht naar zijn woning aan de [adres] te [plaats] (map [naam onderzoek] 2, pagina 430/431). In combinatie met afgeluisterde telefoongesprekken en opgenomen zgn. ping-communicatie rees het vermoeden dat [medeverdachte 1] die dag en de daarop volgende dagen doende was met de voorbereiding van een of meer geldtransporten (map [naam onderzoek] 34, trajecten 7-11 maart 2011, pagina 75 e.v.). Uit tapgesprekken kon worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op 10 maart 2011 een afspraak maakte dat hij op 11 maart 2011 opnieuw naar het pand aan het [adres] zou gaan om daar iets op te halen en, voorts, dat hij daar op 11 maart rond 13.00 uur ook daadwerkelijk is geweest (map [naam onderzoek] 28, pagina 13). Bij het uitkijken van camerabeelden, in het kader van een bevel observatie opgenomen met een videocamera gericht op het pand [adres], bleek dat [medeverdachte 1] op 11 maart 2011 om 13.46 uur met een donkergekleurde tas het pand[adres] binnen ging (map [naam onderzoek] 1, pagina 111).
Omdat het op dat moment door de officier van justitie opportuun werd geacht om het lopende onderzoek [naam onderzoek] af te schermen, is besloten deze informatie ‘weg te zetten’ in een afzonderlijk deelonderzoek [naam onderzoek]. Met het oog daarop is van de bevindingen van 11 maart 2011, met weglating van de wijze van verkrijging van deze informatie, een proces-verbaal opgemaakt (map [naam onderzoek] 24, pagina 11). De officier van justitie heeft op grond van de bevindingen, zoals verwoord in dit proces-verbaal, op 11 maart 2011 mondeling bij de rechter-commissaris machtiging gevraagd tot doorzoeking van de panden [adres] en [adres]. De rechter-commissaris heeft die machtiging mondeling gegeven.
Ook op het pand [adres] was in het kader van een bevel observatie een videocamera gericht. Bij het uitkijken van deze camerabeelden werd gezien dat [medeverdachte 1] dezelfde dag, 11 maart 2011, om 15.53 uur met een zwarte tas de woning aan de [adres] binnenging (map [naam onderzoek] 28, pagina 14 en map [naam onderzoek] 1, pagina 157).
De officier van justitie heeft op basis van deze waarneming op 11 maart 2011 mondeling bij de rechter-commissaris machtiging gevraagd tot doorzoeking van het pand [adres]. De rechter-commissaris heeft deze machtiging mondeling verleend. De doorzoeking heeft later die dag plaatsgevonden onder leiding van een Amsterdamse rechter-commissaris nadat de politie in aanwezigheid en met machtiging van de rechter-commissaris de woning was binnengetreden (map [naam onderzoek] 24, pagina 67). Van de waarneming is kort daarna een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt (map [naam onderzoek] 24, pagina 13).
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van de politie zoals die door de officier van justitie op 11 maart 2011 mondeling bij de rechter-commissaris naar voren zijn gebracht en enkele dagen later door de politie schriftelijk zijn vastgelegd in twee processen-verbaal van bevindingen, in onderlinge samenhang bezien voldoende verdenking opleverden om een doorzoeking van het pand [adres] te [plaats] te rechtvaardigen. De rechter-commissaris heeft dan ook op goede gronden ingestemd met deze doorzoeking.
Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier afdoende op welke wijze de informatie die in deze processen-verbaal van bevindingen is opgenomen, is verkregen.
De conclusie van de rechtbank is dat de doorzoeking rechtmatig is geweest en volgens de regels is verlopen. Het enkele feit dat in het dossier de schriftelijke vastlegging van de mondelinge machtiging van de rechter-commissaris ontbreekt, doet daar niet aan af nu immers niet ter discussie kán staan dat de doorzoeking met machtiging van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat geen aanleiding bestaat tot bewijsuitsluiting van de onderzoeksresultaten. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen. De rechtbank stelt vast dat tegen de achtergrond van het voorgaande het verweer dat de verdachte geen toestemming voor de binnentreding en doorzoeking heeft gegeven, verder geen bespreking behoeft.

Inbeslaggenomen voorwerpen [adres]

De raadsman van de verdachte heeft er op gewezen dat de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres] op 11 maart 2011 heeft plaatsgevonden in het onderzoek [naam onderzoek]. De bij die doorzoeking inbeslaggenomen voorwerpen hadden overeenkomstig artikel 116 Sv aan de beslagene moeten worden teruggegeven toen kort na die doorzoeking vaststond dat er geen ernstige bezwaren terzake [naam onderzoek] waren jegens de verdachte en het voortduren van het beslag voor het onderzoek [naam onderzoek] niet meer nodig was. Het desondanks en welbewust gebruiken van in het kader van het onderzoek [naam onderzoek] inbeslaggenomen voorwerpen voor het onderzoek [naam onderzoek] is in strijd met de wet, althans met de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging. Nu teruggave aan de beslagene in strijd met de wet achterwege is gebleven, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en dienen de op 11 maart 2011 inbeslaggenomen voorwerpen van het bewijs te worden uitgesloten.
De doorzoeking op 11 maart 2011 vond plaats in verband met de verdenking dat in die woning voorwerpen aanwezig zouden zijn in relatie tot witwassen. De bewoonster [verdachte] is op dat moment ook als verdachte aangemerkt en aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen rechtsregel die zich verzet tegen het gebruik van de in het onderzoek [naam onderzoek] inbeslaggenomen voorwerpen in een ander onderzoek ter zake van witwassen, waarin betrokkene ook als verdachte is aangemerkt. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv zodat geen aanleiding is tot bewijsuitsluiting van de onderzoeksresultaten.

Vervolging geldkoeriers

De raadsman van de verdachte heeft de vraag opgeworpen of de personen die in het onderzoek [naam onderzoek] zijn opgetreden als geldkoerier, door het openbaar ministerie worden vervolgd of dat de geldkoeriers alleen maar zijn aangehouden om een verklaring van hen te verkrijgen die als bewijs kan dienen tegen de verdachten uit het onderzoek [naam onderzoek]. Als de koeriers niet worden vervolgd, levert dat volgens de raadsman een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de door de geldkoeriers afgelegde verklaringen dan wel tot strafvermindering.
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat de strafzaken tegen de aangehouden geldkoeriers worden afgedaan door middel van een OM-afdoening (op een zgn. TOM-zitting).
Gelet op deze mededeling van de officier van justitie behoeft hetgeen de raadsman op dit punt naar voren heeft gebracht, naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking meer. Indien de officier van justitie overigens zou hebben besloten om de geldkoeriers niet te vervolgen, dan zou dat naar het oordeel van de rechtbank geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv opleveren. Van een dergelijk verzuim kan immers alleen sprake zijn als het betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte terzake de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek is artikel 359a niet van toepassing ten aanzien van de verdachten in het onderzoek Taupo.

Voorwaardelijk verzoek tot inzage in/kopie van dossiers [naam onderzoek] en [naam onderzoek]

De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie de verdachte ten onrechte beschouwt als het hoofd van de tenlastegelegde criminele organisatie. Uit de dossiers [naam onderzoek] en [naam onderzoek] zou volgens hem kunnen blijken dat de rol van de verdachte sterk genuanceerd dient te worden, hetgeen een direct gevolg voor de strafmaat zou kunnen hebben. Indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de verdachte ter zake van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie moet worden gezien als het hoofd van die organisatie, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om inzage in/kopie van de dossiers [naam onderzoek] en [naam onderzoek].
De officier van justitie heeft zich tegen inzage, dan wel het verstrekken van een kopie van de bedoelde dossiers verzet.
De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op haar beslissing van 7 november 2011 waarbij het verzoek tot inzage, dan wel het verstrekken van de dossiers [naam onderzoek] en [naam onderzoek] is afgewezen. Aan de verdachte is, door wijziging van de tenlastelegging op 7 november 2011, niet meer tenlastegelegd dat zij heeft leiding gegeven aan de criminele organisatie. Op basis van het thans voorliggende dossier dient te worden beoordeeld welke rol verdachte in deze organisatie heeft gespeeld. Daarvoor acht de rechtbank het niet relevant dat uit andere onderzoeken zou kunnen blijken dat derden mogelijk op grotere schaal zich zouden hebben bezig gehouden met witwassen of andere strafbare feiten. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.

Wetenschap ongewenstverklaring

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu niet is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van het besluit tot ongewenstverklaring.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij stelt vast dat de verdachte haar zienswijze heeft ingediend tegen het voornemen van de Staatssecretaris tot ongewenstverklaring.
Ten tijde van het nemen van het besluit op 29 juni 1999 stond zij niet ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie, terwijl zij evenmin een adres had opgegeven (map [naam onderzoek] 34, relaas proces-verbaal artikel 197sr). Bij gebreke van een adres van de verdachte is overeenkomstig de toen geldende bepalingen het besluit tot ongewenstverklaring gepubliceerd in de Staatscourant en daarmee aan de verdachte bekendgemaakt. Dat de verdachte geen kennis heeft genomen van de inhoud van het besluit, omdat zij de Staatscourant niet leest, doet aan die conclusie niet af en komt voor risico van de verdachte.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte ernstige reden had te vermoeden dat zij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van gewoontewitwassen;
2.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
3.
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl zij ernstige reden heeft te vermoeden, dat zij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
MOTIVERING HOOFDSTRAF
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van acht maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van enkele miljoenen euro’s door grote geldbedragen, waarvan zij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, via geldkoeriers te vervoeren naar het buitenland. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie die tot oogmerk had het witwassen van criminele gelden. Geldkoeriers werden voorzien van geprepareerde koffers en tassen, waarin forse geldbedragen waren verstopt en vlogen vervolgens naar Zuid Amerika, teneinde daar het geld te overhandigen. De vliegtickets van de koeriers werden betaald door de organisatie. Daarnaast ontvingen de koeriers voor het transport een ruime vergoeding. De verdachte had in deze organisatie een belangrijke sturende en coördinerende rol en vervulde aldus een spilfunctie. Zij onderhield de contacten met en tussen de verschillende medeverdachten en geldkoeriers in binnen- en buitenland en stuurde hen aan in hun taken. Zij regelde de betaling van de koeriers, zorgde ervoor dat afspraken met betrekking tot de geldtransporten werden afgestemd, ook met degenen in het buitenland voor wie de transporten bestemd waren, en hield de regie over het benaderen en de opvang van de geldkoeriers.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen het grootschalige karakter van het witwassen, gepleegd door zowel de verdachte als de criminele organisatie, zoals op de terechtzitting aan de orde is gesteld.
Blijkens het op verdachtes naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 juli 2013, is de verdachte eerder veroordeeld terzake deelname aan een criminele organisatie. Nu deze veroordeling uit 1996 stamt, zal hiermee geen rekening worden gehouden bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf.
Voorts zal de rechtbank bij weging van de feiten voor het bepalen van de strafmaat geen afzonderlijk gewicht toekennen aan de overtreding van artikel 197 Sr, nu de inbreuk die daarmee door de verdachte op de rechtsorde is gemaakt, in het niet valt bij ernst van de overige bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegend, wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
INBESLAGGENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen verbeurd te verklaren. Die verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe, terwijl de bewezen feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen.
De hierboven bedoelde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is als bijlage III aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 140, 197 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor de hiervoor onder 1 en 2 vermelde strafbare feiten de onder 1 tot en met 3 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. M.V. van Baaren en G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. W.A.J.A. Welten en L. Lepelaar, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2013.

Bijlage I bij vonnis van 26 september 2013.

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 september
2009 tot en met 17 mei 2011 te Amsterdam en/of Den Haag en/of elders in
Nederland en/of in Spanje en/of Colombia en/of Panama en/of Dominicaanse
Republiek en/of Equador en/of Venezuela en/of Duitsland en/of België en/of
elders ter wereld,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen en aldaar
(telkens) (krachtens die gewoonte) (van) (een) voorwerp(en), te weten van een
of meer grote geldbedrag(en) (met een totale waarde van ongeveer 50.350.590,00
euro), te weten
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer[geldkoerier 5] vervoerd (traject september 2010) en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in vereniging
met onder meer [geldkoerier 5] (traject november 2010)
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in vereniging
met onder meer [geldkoerier 5] (traject maart 2011)
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 4] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 8] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 1] vervoerd (traject juli 2010) en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 1] vervoerd (traject september 2010) en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 6] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer[geldkoerier 2] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 3] vervoerd en/of
- 400.000,00 euro, althans een (groot) geldbedrag, tezamen en in verenging met
onder meer [geldkoerier 7] vervoerd en/of
een of meer (grote) geldbedragen vervoerd door een of meer tot nu toe
onbekend gebleven personen
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft/ hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben zij,
verdachte, en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en), althans van
enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of
haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende
middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
en/of
- gebruik heeft/ hebben gemaakt en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
ten tijde van het gebruik maken en/of verwerven en/of voorhanden krijgen en/of
overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van
enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat dit/deze geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende
middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
(art. 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht)
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 september 2009 tot en met 17 mei 2011 te
Amsterdam, en/of Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Spanje en/of
Duitsland en/of België en/of Colombia en/of Venezuela en/of Equador en/of
Panama en/of Dominicaanse Republiek en/of elders ter wereld, heeft deelgenomen
aan een organisatie, te weten een organisatie verder bestaande uit:
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 1] en/of
- een of meerdere andere perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het (gewoonte)witwassen van gelden afkomstig uit de handel in verdovende
middelen, althans afkomstig uit enig misdrijf (art. 420ter/bis/quater Wetboek
van Strafrecht)
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 juni 2010 tot
en met 17 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling
heeft verbleven, terwijl zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij
op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond
van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;