6.4Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres een economische activiteit heeft verricht die bestond uit het onder bezwarende titel leveren van het LOC‑gebouw.
7. Aangaande de stelling van verweerder dat sprake is van schijnhandelingen, omdat het samenstel van rechtshandeling geen verandering heeft gebracht in de verplichting van eiseres tot het om niet ter beschikking stellen van het LOC‑gebouw aan de VO-scholen, overweegt de rechtbank dat die afstuit op hetgeen is overwogen in 6.1. Van simulatie is geen sprake, omdat de overeenkomsten tot levering aan de Stichting en tot verhuur aan de onderwijsinstellingen daadwerkelijk en volgens de daarvoor voorgeschreven burgerrechtelijke procedures tot stand zijn gekomen. Op grond van de door partijen over en weer gestelde feiten en omstandigheden kan niet worden aangenomen dat tussen de betrokkenen andere, niet waarneembare, rechtsverhoudingen tot stand zijn gekomen.
8. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 29 juni 2012, nr. 10/00786 (ECLI:NL:HR:2012:BR4525) en van 25 april 2014, nr. 13/00959 (ECLI:NL:HR:2014:979), overwogen dat de WVO de mogelijkheid biedt de eigendom van een nieuw schoolgebouw over te dragen aan het bevoegd gezag en dat een dergelijke overdracht geen misbruik van recht vormt, ook niet als de school niet is overgedragen aan het bevoegd gezag, maar aan een met de onderwijsinstelling gelieerde stichting. In het eerstgenoemde arrest overwoog de Hoge Raad ook dat een belanghebbende in een dergelijk geval het recht heeft om haar activiteit zodanig te structureren dat de omvang van de belastingschuld beperkt zou blijven. In de onderhavige zaak zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen dan in deze arresten. Dat, naar verweerder stelt, de aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad niet in lijn zou zijn met die van het HvJ, in het bijzonder de arresten Weald Leasing, C-103/09
22 december 2010 (ECLI:EU:C:2010:804) en Paul Newey, C-653/11, 20 juni 2013 (ECLI:EU:C:2013:409), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu de hiervoor aangehaalde arresten van de Hoge Raad van een latere datum zijn dan die van het HvJ.
9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres de omzetbelasting, die haar ter zake van de bouw van het LOC‑gebouw in rekening is gebracht, als voorbelasting in aftrek kan brengen. De naheffingsaanslag is dus ten onrechte opgelegd. Daarmee behoeft hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de boete en over het leerlingenvervoer geen behandeling. Het beroep is gegrond.
Immateriële schade
10. In de met deze zaak samenhangende zaak met zaaknummer SGR 15/5982 heeft de rechtbank bij uitspraak van heden het verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen. Op dezelfde gronden als daar vermeld, is ook in deze zaak geen aanleiding voor vergoeding van immateriële schade.
Proceskosten en griffierecht
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat verweerder in de met deze zaak samenhangende zaak met zaaknummer SGR 15/5982 reeds is veroordeeld in de proceskosten. Voor vergoeding van griffierecht is evenmin aanleiding omdat voor deze zaak geen griffierecht is geheven.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de naheffingsaanslag;
- vernietigt de naheffingsaanslag, de daarmee samenhangende rentebeschikking en boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter en mr. D.M. Drok en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2016.