In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W.P.C. de Vries, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door verweerder bij besluit van 27 juni 2016 was afgewezen. Tevens was er een inreisverbod opgelegd aan eiseres, dat voortvloeide uit een eerder terugkeerbesluit. Eiseres maakte bezwaar tegen het primaire besluit, maar verweerder stuurde het bezwaarschrift enkel voor het inreisverbod door naar de rechtbank voor behandeling als rechtstreeks beroep.
De rechtbank oordeelde dat zij onbevoegd was om het beroep tegen het inreisverbod te behandelen, omdat dit in een meeromvattende beschikking was opgenomen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank benadrukte dat rechtstreeks beroep tegen een inreisverbod alleen mogelijk is als dit in een zelfstandige beschikking is opgenomen. Aangezien het inreisverbod onderdeel uitmaakte van de afwijzing van de verblijfsvergunning, diende het bezwaar tegen het inreisverbod ook via dezelfde rechtsmiddelen te worden behandeld als het bezwaar tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning.
De rechtbank verklaarde zich derhalve onbevoegd om het bezwaarschrift van eiseres te behandelen voor zover dit betrekking had op het inreisverbod en stuurde het terug naar verweerder voor verdere behandeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.