ECLI:NL:RBDHA:2016:8414
Rechtbank Den Haag
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting naar Palestina in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van de eiser, die op 9 mei 2016 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De eiser, geboren in 1968 en van (gestelde) Jordaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel, waarbij hij opheffing en schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Palestina ontbrak. De rechtbank heeft hierbij de medewerking van de Palestijnse autoriteiten aan uitzettingen naar Palestijnse gebieden in aanmerking genomen, evenals het feit dat er sinds 2015 vreemdelingen op vrijwillige basis via Egypte zijn uitgezet.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de bewaring niet mag worden gebruikt om vreemdelingen te dwingen tot vrijwillige terugkeer, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de inspanning die van de eiser werd verlangd, namelijk het invullen van een machtiging voor de aanvraag van een paspoort, niet verder ging dan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door verweerder was gemaakt, leidde tot de opheffing van de bewaring en dat er geen gronden waren om het voortduren van de maatregel onrechtmatig te achten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.