Op 1 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 3 december 1984, die op 15 juli 2015 in 's-Gravenhage een fiets heeft gestolen en als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 18 januari 2016, waarbij de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de vordering heeft ingediend en de raadsman van de verdachte, mr. L.A. Nooijen, zijn verdediging heeft gevoerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van een fiets, toebehorende aan een ander, en het verblijf in Nederland als vreemdeling met kennis van het inreisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de ten laste gelegde datum in Nederland was en dat hij wist van het inreisverbod dat op 3 februari 2014 aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte de fiets met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte de fiets slechts wilde lenen, verworpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de toepasselijke wetgeving, waaronder de Terugkeerrichtlijn.