Op 1 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 november 2015 in Den Haag als ongewenst vreemdeling verbleef. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, was eerder op 21 juni 2011 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Tijdens de zitting op 18 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de bewezenverklaring van de tenlastelegging bepleit, terwijl de raadsman, mr. K. Renssen, vrijspraak heeft gevraagd op basis van de onwetendheid van de verdachte over zijn status als ongewenst vreemdeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de datum in geding in Den Haag was en dat hij op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring, aangezien deze aan hem persoonlijk was uitgereikt. De rechtbank concludeert dat de verdachte wist dat hij ongewenst was verklaard en dat hij illegaal in Nederland verbleef. De verdediging heeft een beroep op overmacht gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle mogelijke maatregelen heeft genomen om Nederland te verlaten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 59 dagen op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht en de Terugkeerrichtlijn, in haar overwegingen betrokken.