ECLI:NL:RBDHA:2016:7318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
SGR 16/4635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige voorziening voor huishoudelijke ondersteuning op basis van resultaat in plaats van uren

Op 30 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening inzake huishoudelijke ondersteuning. Verzoeker, die eerder een indicatie voor 6 uur huishoudelijke hulp per week had ontvangen, was het niet eens met het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg om deze ondersteuning te herzien naar een resultaatgerichte aanpak. Dit besluit was genomen op basis van een ondersteuningsplan dat door de zorgaanbieder was opgesteld, waarin werd gesteld dat de benodigde huishoudelijke taken in minder uren konden worden uitgevoerd.

De voorzieningenrechter betwijfelde de rechtmatigheid van het beleid van het gemeentebestuur, maar oordeelde dat deze vraag niet geschikt was voor beantwoording in een procedure voor een voorlopige voorziening. De rechter voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat het belang van verzoeker bij het verzekerd zijn van een schoon en leefbaar huis zwaarder woog dan het belang van de gemeente om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te organiseren. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat verzoeker tot zes weken na de beslissing op zijn beroep recht heeft op de eerder toegekende huishoudelijke hulp van zes uur per week.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat de gemeente het door verzoeker betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4635
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2016 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Koornwinder),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigden: mr. C. Norde en mr. C.C. Uilenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de eerder aan verzoeker verstrekte huishoudelijke ondersteuning herzien in die zin dat deze niet meer op basis van een aantal uren, maar op basis van resultaat wordt geleverd.
Bij besluit van 24 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en [persoon A].

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 20 juni 2012 is aan verzoeker op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een indicatie voor 6 uur per week voor hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 7 juli 2012 tot 7 juli 2017.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de eerder aan verzoeker gegeven beschikking van 20 juni 2012 te herzien in die zin dat de huishoudelijke ondersteuning niet meer op basis van een aantal uren, maar op basis van resultaat wordt geleverd. De einddatum van de indicatie is daarbij ongewijzigd gebleven, te weten 6 juli 2017.
1.3
In de periode van mei 2015 tot en met september 2015 hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden met zorgaanbieder [zorgaanbieder A] en verzoeker over de invoering en de nieuwe werkwijze. Daarbij is ook een huishoudelijk ondersteuningsplan opgesteld. Op 27 augustus 2015 heeft er een huisbezoek plaatsgehad bij verzoeker, waarbij de gemeente, de zorgaanbieder en verzoekers begeleider van GGZ Haagstreek aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is het ondersteuningsplan definitief opgesteld. Daarbij heeft de zorgaanbieder te kennen gegeven dat de benodigde huishoudelijke taken in vier uur per week gedaan kunnen worden. Verzoeker heeft dit ondersteuningsplan niet willen ondertekenen.
1.4
Op 11 september 2015 is door de gemeente aan verzoeker telefonisch en schriftelijk medegedeeld dat de uitvoering van het primaire besluit niet wordt gewijzigd en dat de bezwaartermijn vanaf deze datum gaat lopen. Tegen het primaire besluit en het bijbehorende huishoudelijke ondersteuningsplan heeft verzoeker bij brief van 4 oktober 2015 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 13 oktober 2015 door verweerder ontvangen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
1.5
Inmiddels is zorgaanbieder [zorgaanbieder A] vervangen door zorgaanbieder [zorgaanbieder B]. Volgens [zorgaanbieder B] konden de benodigde huishoudelijke taken in twee keer 1,5 uur per week gedaan worden. Inmiddels is het aantal uren per week verhoogd naar in totaal vier uur en één kwartier, verdeeld over de week in eenmaal twee uur en eenmaal twee uur en één kwartier.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker met de toegekende voorziening voldoende wordt gecompenseerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat aan de zorgaanbieder de opdracht is gegeven te zorgen voor een schoon en leefbaar huis voor verzoeker. De activiteiten die in dat verband moeten worden gedaan, zijn opgenomen in het ondersteuningsplan. De zorgaanbieder is gehouden de daarin aangekruiste huishoudelijke taken te verrichten. De zorgaanbieder kan er op worden aangesproken dat werkzaamheden blijven liggen of er meer tijd moet worden besteed. Het is verweerder niet bekend dat bepaalde werkzaamheden thans niet worden uitgevoerd binnen het daarvoor volgens de zorgaanbieder benodigd aantal uren huishoudelijke hulp.
3. Verzoeker betoogt, samengevat weergegeven, dat de hulp die op grond van verweerders nieuwe indicatie, anders dan de hulp op grond van verweerders oude indicatie, niet voldoende is om zijn woning, kleding en beddengoed in aanvaardbare mate schoon te houden. Dit komt volgens verzoeker omdat daaraan door de zorgaanbieder onvoldoende tijd wordt besteed. Met het huidige aantal uren is het niet mogelijk om twee maal per week de linnenverzorging te doen. Dit komt omdat het wasprogramma van zijn wasmachine al 2 uur duurt. Volgens verzoeker is 4 uur en een kwartier sowieso te kort om alle benodigde huishoudelijke taken uit te voeren. Doordat er tot voor kort nog maar 3 uur per week aan huishoudelijke hulp werd aangeboden, is er bovendien een achterstand in die werkzaamheden ontstaan.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er alleen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening indien verzoeker een spoedeisend belang heeft, omdat onmiddellijke uitvoering van het besluit, gelet op de betrokken belangen, een onevenredig nadeel oplevert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet onaannemelijk dat verzoekers kwetsbare gezondheid en die van zijn gezinsleden mogelijk wordt geschaad door de huidige situatie in zijn woning en het huishouden. De voorzieningenrechter acht daarom een spoedeisend belang aanwezig.
6. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het indicatiebesluit in samenhang met het ondersteuningsplan als het in bezwaar bestreden besluit moet worden aangemerkt, omdat pas met het ondersteuningsplan verzoeker duidelijk is geworden wat de afgegeven indicatie concreet voor hem betekende. Nu de besluitvorming pas op 11 september 2015 werd voltooid, is het op 13 oktober 2015 bij verweerder ingekomen bezwaar binnen de termijn van zes weken ingediend en ontvankelijk.
7.1
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Die ondersteuning moet in de voorstelling van de wetgever erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3) is uiteengezet dat het uitgangspunt is dat gemeenten burgers slechts ondersteuning bieden als dat nodig is. Mensen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie. De betrokkene moet eerst bezien in hoeverre hij zelf en zijn directe omgeving een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de eigen situatie. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen bij burgers te benutten en te versterken. Indien uit onderzoek van de gemeente blijkt dat (aanvullende) ondersteuning van de gemeente nodig is, beslist de gemeente – binnen de grenzen van wat daarover in het plan en de verordening bedoeld in de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van de Wmo 2015 is vastgelegd – tot verstrekking van een maatwerkvoorziening die bijdraagt aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie, zodat deze zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen.
7.2
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
7.3
De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 op 11 november 2014 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2015 (de Verordening) vastgesteld. Ter uitvoering van de Verordening zijn door verweerder op 9 december 2014 de Beleidsregels Wmo 2015 gemeente Leidschendam-Voorburg (de Beleidsregels) vastgesteld.
7.4
Op grond van het bepaalde in artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt. Volgens het tweede lid van dat artikel levert de maatwerkvoorziening een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
7.5
Volgens artikel 7.1 van de Verordening kan verweerder aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van hulp bij het huishouden.
7.6
In artikel 7.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is opgenomen dat de te bereiken resultaten van hulp bij het huishouden slechts worden geboden indien deze gericht zijn op het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Om dit resultaat te bereiken kan maatschappelijke ondersteuning worden geboden bij het verrichten van lichte en/of zware huishoudelijke taken.
7.7
In de Beleidsregels is het volgende opgenomen:
“Het te bereiken resultaat ten aanzien van een schoon huis bestaat allereerst uit het kunnen wonen in een woning die schoongehouden is. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Met het oog op dit resultaat kan een maatwerkvoorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk. Het te bereiken resultaat is beperkt tot de gebruiksruimtes die voor de cliënt onder dienst normale gebruik van de woning vallen. Kamers die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hierbuiten.”
8. De voorzieningenrechter betwijfelt of het beleid van het gemeentebestuur om een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning te realiseren door verwijzing naar een door de zorgaanbieder op te stellen ondersteuningsplan waarbij de zorgaanbieder feitelijk minder uren aan de ondersteuning besteedt dan tevoren, in rechte stand kan houden. De voorzieningenrechter wijst in dat verband op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat deze vraag zich niet leent voor beantwoording in een procedure naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter niet onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb. De bodemzaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
9. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat er wekelijks twee keer 2 uur en een kwartier huishoudelijke hulp zal worden ingezet, zodat daarmee verzekerd wordt dat, rekening houdend met het wasprogramma van verzoekers wasmachine, twee maal per week de was wordt gedaan. Verweerder zal hierover contact opnemen met de zorgaanbieder. Verzoeker betwijfelt of verweerder zijn toezegging gestand zal doen gezien de eerder volgens hem niet nagekomen afspraken. Volgens verzoeker is zijn huis aan het vervuilen en benadrukt hij dat zes uur per week nodig is om alle benodigde huishoudelijke taken te kunnen uitvoeren.
10. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter uitsluitend op basis van een belangenafweging beoordelen of het treffen van een voorlopige voorziening geboden is. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoeker is gelegen in het hebben van een schoon en leefbaar huis waarbij de huishoudelijke taken zoals aangekruist in het ondersteuningsplan worden uitgevoerd. Partijen verschillen van mening over de vraag hoeveel uur huishoudelijke hulp per week nodig is om dat resultaat te bereiken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker bij het verzekerd zijn van het te bereiken resultaat middels het eerder bij besluit van 20 juni 2012 vastgestelde aantal uren zwaarder dan het belang van verweerder om het resultaat zo efficiënt mogelijk, dat wil zeggen met het leveren van de minimaal noodzakelijke uren, te bereiken.
11. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker tot zes weken nadat op zijn beroep is beslist, aanspraak heeft op huishoudelijke hulp zoals die bij besluit 20 juni 2012 is toegekend.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht (€ 46,-) vergoedt.
13. Verweerder wordt in de door verzoeker gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak wordt bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt bij wijze van voorziening dat verzoeker aanspraak blijft maken op de huishoudelijke hulp zoals bij besluit van 20 juni 2012 is toegekend, namelijk zes uur per week, tot zes weken nadat op verzoekers beroep is beslist;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 922,- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.