ECLI:NL:RBDHA:2016:7283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 9228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen informatiebeschikking en ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een opgelegde informatiebeschikking. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.J.H.M. Berndsen, had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking die was afgegeven door de inspecteur van de Belastingdienst op 11 november 2015. De informatiebeschikking was het gevolg van een boekenonderzoek en had betrekking op de administratieve verplichtingen van de eiser over de jaren 2009 tot en met 2013. Tijdens de zitting op 12 april 2016 werd duidelijk dat het bezwaar van de eiser niet tijdig was ingediend, aangezien het bezwaarschrift pas op 11 oktober 2015 door verweerder was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 21 augustus 2015 was geëindigd.

De rechtbank overwoog dat het aan verweerder was om aan te tonen dat de informatiebeschikking op het juiste adres was ontvangen. Eiser had betwist dat hij op de hoogte was van de informatiebeschikking en stelde dat hij pas na gesprekken met verweerder op de hoogte was geraakt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende rechtvaardiging had gegeven voor de termijnoverschrijding en dat hij, gezien de professionele bijstand van zijn boekhouder, tijdig bezwaar had moeten indienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De uitspraak werd gedaan door mr. T.A. de Hek, in aanwezigheid van griffier mr. E.J.P. Nevens, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2016. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/9228

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

26 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] gevestigd te [vestigingsplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. F.J.H.M. Berndsen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 november 2015 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde informatiebeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016.
Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde, [persoon A], [persoon B] (boekhouder) en twee toehoorders. Namens verweerder zijn verschenen [persoon C] en [persoon D].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van een bij eiser ingesteld boekenonderzoek is aan eiser met dagtekening 30 september 2014 een informatiebeschikking afgegeven wegens het niet (geheel) voldoen aan de administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De informatiebeschikking heeft betrekking op de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 tot en met 2013, de aangiften loonheffing over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 31 december 2013 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 april 2009 tot en met 31 december 2013.
2. Naar aanleiding van het door verweerder ingestelde boekenonderzoek en diverse zogenoemde zichtwaarnemingen hebben er op 16 juni 2015, 22 juni 2015 en 16 juli 2015 gesprekken tussen eiser en verweerder plaatsgevonden.
3. Verweerder heeft op 10 juli 2015 om 14.15 uur aan de boekhouder van eiser een
e-mail verstuurd waarin als bijlage een afschrift van de informatiebeschikking is bijgevoegd.
4. Bij brief met dagtekening 9 oktober 2015 heeft eiser tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 11 november 2015 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
6. In geschil is of het bezwaar tegen de informatiebeschikking ontvankelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Eiser heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
7. Eiser heeft gesteld dat het bezwaar tijdig is ingediend omdat hij pas naar aanleiding van de onder 2 genoemde besprekingen van het bestaan van de informatiebeschikking op de hoogte is geraakt. Na kennisname van de informatiebeschikking naar aanleiding van de
e-mail van verweerder van 10 juli 2015 heeft eiser geen bezwaar gemaakt omdat verweerder herhaaldelijk zou hebben aangegeven dat bezwaar tegen de informatiebeschikking niet (langer) mogelijk was.
8. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Awr aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb schrijft voor dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
9. Het is in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat de informatiebeschikking op het adres van eiser is ontvangen, dan wel dat deze eiser anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van de informatiebeschikking op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van eiser voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat eiser aannemelijk maakt dat de informatiebeschikking niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen eiser aanvoert ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
10. Nu eiser de ontvangst van de informatiebeschikking, onder verwijzing naar de gesprekverslagen van de onder 3 genoemde bijeenkomsten, heeft bestreden rust op verweerder de bewijslast om de verzending aannemelijk te maken. Verweerder heeft echter geen stukken overgelegd waaruit de daadwerkelijke verzending blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de enkele stelling dat de informatiebeschikking naar het juiste adres is verstuurd de verzending van daarvan niet aannemelijk gemaakt.
11. Nu de informatiebeschikking niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst van het afschrift van de informatiebeschikking (vergelijk zie HR 15 maart 2000, nr. 34999, ECLI:NL:HR:2000:AA5141); de informatiebeschikking moet in dat geval worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden. De rechtbank vast dat niet in geschil is dat de boekhouder van eiser de informatiebeschikking op 10 juli 2015 heeft ontvangen. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is daarmee geëindigd op 21 augustus 2015. Het bezwaarschrift is op 11 oktober 2015 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
12. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen voldoende rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. Vaststaat immers dat eiser professioneel is bijgestaan door een boekhouder die bekend is met het belang van het gebruik van de rechtsmiddelen, welke kennis aan eiser kan worden toegerekend en eiser is in de informatiebeschikking die op 10 juli 2015 aan de boekhouder is gestuurd ook uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Dat eiser zulks achterwege heeft gelaten omdat verweerder hem er herhaaldelijk op heeft gewezen dat er geen bezwaar meer mogelijk was en hem de termijnoverschrijding daarom niet kan worden verweten kan de rechtbank niet volgen. Alleen uit het eerste gespreksverslag blijkt dat eiser op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid van de informatiebeschikking waartegen geen bezwaar is gemaakt en dat deze daarom inmiddels onherroepelijk was.
Voor de stelling van eiser is in de andere gespreksverslagen geen aanknopingspunt te vinden, maar wat daar ook van zij mag gelet op de aanwezigheid van een professioneel bijstandsverlener van eiser worden verwacht dat hij tijdig na ontvangst van de informatiebeschikking alsnog bezwaar indient. Dat hij dat achterwege heeft gelaten dient voor zijn rekening te komen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.