3.8.Bij brief van 1 juni 2016 heeft het Rijksvastgoedbedrijf het volgende medegedeeld aan Multi-Deur:
"Zoals u bekend heeft het Rijksvastgoedbedrijf uw inschrijvingen op de percelen 2 en 4 van de aanbesteding "inspectie en/of onderhoud aan bedrijfsdeuren" bij brief van 30 maart 2016 als ongeldig ter zijde gelegd. Perceel 2 is voorlopig gegund aan Matex Deuren B.V. en perceel 4 is voorlopig gegund aan [VOF X]
. Tegen deze gunningsbeslissingen heeft u bij dagvaarding van 19 april 2016 een kort geding aanhangig gemaakt. Kort gezegd bent u van mening dat uw inschrijving voor beide percelen voldoet aan de daaraan in de Aanbestedingsleidraad gestelde eisen.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in uw dagvaarding geen aanleiding gezien op de ongeldigverklaring van uw inschrijvingen en voorlopige gunning van de percelen 2 en 4 aan respectievelijk Matex Deuren B.V. en [VOF X] terug te komen.
Ik licht u dat navolgend toe.
Geschiktheidseis ervaring
1. Om vast te kunnen stellen of een inschrijver voldoende ervaring heeft met de uitgevraagde dienstverlening, heeft het Rijksvastgoedbedrijf een kerncompetentie geformuleerd waarover inschrijvers dienen te beschikken. Te dien aanzien wordt een opgave van referentie conform model ID 6 vereist. De modelreferentie ID 6 diende vóór de inschrijvingsdatum te zijn ondertekend. Daarnaast diende een inschrijver in staat te zijn aan te tonen dat de referentieopdracht is uitgevoerd conform de in die opdracht omschreven prestatie en diende de referentie verifieerbaar te zijn bij de opdrachtgever door middel van een tevredenheidsverklaring.
2 Inschrijvers mochten bij inschrijving volstaan met de in de Eigen Verklaring op te nemen verklaring dat zij aan de in de aanbestedingsstukken opgenomen eisen met betrekking tot technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid voldoen. De economisch meest voordelige inschrijver per perceel diende dit aan te tonen door na de aanbesteding op schriftelijke aanvraag binnen zeven kalenderdagen de opdrachtomschrijving (model ID 6) en de tevredenheidsverklaring van de opdrachtgever inzake de goede uitvoering te overleggen.
Bewijs:
Ten bewijze hiervan dient de economisch meest voordelige inschrijvers na de aanbesteding op schriftelijke aanvraag binnen 7 kalenderdagen opdrachtomschrijvingen en tevredenheidverklaringen van de opdrachtgevers inzake de goede uitvoering te overleggen.
Beide documenten dienden dus uitdrukkelijk binnen die gestelde termijn van zeven dagen aan het Rijksvastgoedbedrijf te worden toegestuurd.
3 In uw Eigen Verklaring heeft u onder punt 5.2 en 5.3 verklaard aan voornoemde eisen uit paragraaf 5.3.1 van de Aanbestedingsleidraad te voldoen. In het op 11 januari 2016 opgestelde en aan inschrijvers verstrekte proces-verbaal heeft het Rijksvastgoedbedrijf opgenomen dat Multi-Deur B.V. voor wat betreft de percelen 2 en 4 de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan. Daarop volgend heeft het Rijksvastgoedbedrijf u bij e-mail van 13 januari 2016 conform paragraaf 5.3.1 van de Aanbestedingsleidraad verzocht de bewijsmiddelen benoemd in de inschrijvingsleidraad ID1 toe te sturen. Gelet op de in de Aanbestedingsleidraad opgenomen uiterlijke termijn van zeven dagen waarbinnen de bewijsstukken moesten worden toegestuurd, diende het Rijksvastgoedbedrijf die op 20 januari 2016 om 17:00 uur te ontvangen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft er bij wijze van waarschuwing nog op gewezen niet tot het laatste moment te wachten met het versturen van de bewijsmiddelen.
4 Na verloop van de termijn van zeven dagen heeft het Rijksvastgoed geconstateerd dat Multi-Deur B.V. de ondertekende referentie conform model ID 6 en de tevredenheidsverklaring niet had opgestuurd. Daarmee was uw inschrijving incompleet. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft u er bij bericht in TenderNed van 21
januari 2016 om 15:20 uur op gewezen dat de getekende Model opgave referentie en de tevredenheidsverklaring ontbraken en heeft u in uiterste coulance op grond van artikel 2.12.7 ARW in de gelegenheid gesteld binnen twee werkdagen - derhalve uiterlijk maandag 25 januari 2016 om 15:30 uur - de ontbrekende stukken als nog toe te sturen.
5. Op donderdag 21 januari 2016 heeft u de modelreferentie, ondertekend op 16 december 2015, toegestuurd. Op vrijdag 22 januari 2016 heeft u vervolgens een tevredenheidsverklaring van het Ministerie van Defensie toegestuurd. Die tevredenheidsverklaring is ondertekend op 22 januari 2016, dus na het moment van inschrijving en ook na afloop van de gestelde zeven dagen termijn waarbinnen de tevredenheidsverklaring opgestuurd diende te worden en dus beschikbaar diende te zijn.
6. In de gunningsbrieven voor perceel 2 en perceel 4 van 30 maart 2016 heeft de Staat u toegelicht dat uw inschrijving ongeldig is omdat, kort gezegd, de door u overgelegde tevredenheidsverklaring pas is ondertekend op 22 januari 2016.
7 In uw dagvaarding heeft u zich op het standpunt gesteld, althans zo begrijpt de Staat punt 15 van uw dagvaarding, dat uit de Aanbestedingsleidraad slechts volgt dat de modelreferentie ID 6 voor de inschrijvingsdatum ondertekend moet zijn, maar dat niet vereist is dat ook de tevredenheidsverklaring voor inschrijving ondertekend dient te zijn. Onder punt 17 van de dagvaarding stelt u dat een getekende tevredenheidsverklaring mag worden opgesteld en ingediend binnen de in paragraaf 5.3.1 genoemde nadere termijn voor het indienen van bewijsstukken. Conform die uitleg zou de tevredenheidsverklaring nog ondertekend mogen worden in de gestelde termijn van zeven dagen voor het indienen van de bewijsstukken.
8. Dit standpunt miskent dat uw tevredenheidsverklaring is ondertekend na verloop van de gestelde termijn van zeven dagen waarbinnen de tevredenheidsverklaring overeenkomstig paragraaf 5.3.1 toegestuurd diende te worden. De verklaring is immers niet binnen de gestelde termijn van zeven dagen ondertekend.
9 De herstelmogelijkheid op grond van artikel 2.12.7 ARW strekt er uitsluitend toe een kennelijke omissie of kennelijke geringe fout in de Eigen Verklaring of bewijsmiddelen te herstellen. In dit geval heeft de Staat u de mogelijkheid geboden de ontbrekende bewijsmiddelen die binnen de gestelde termijn van zeven dagen ingediend hadden moeten worden, alsnog binnen een termijn van twee dagen in te dienen. Zo kunnen documenten die reeds zijn opgesteld en zijn ondertekend, maar per abuis niet zijn opgestuurd alsnog worden ingediend. Vanzelfsprekend behelst de herstelmogelijkheid van artikel 2.12.7 ARW echter niet een verlenging van de termijn om de vereiste bewijsstukken nog bij de referenten voor elkaar te krijgen. Een dergelijke verlenging zou in strijd zijn met het aanbestedingsrechtelijke gelijkheids- en transparantiebeginsel. Het Rijksvastgoedbedrijf mag dan ook geen acht slaan op bewijsmiddelen waarvan objectief kan worden vastgesteld dat die dateren van na de termijn waarbinnen die bewijsmiddelen ingediend moesten worden. U diende uw bewijsmiddelen binnen de daartoe gestelde termijn van zeven dagen op orde te hebben. (…)
10 Een ondertekening van bewijsmiddelen na de gestelde termijn van zeven dagen is dan ook te laat zodat uw inschrijving voor de percelen 2 en 4 terecht ongeldig zijn verklaard.
11 Het Rijksvastgoedbedrijf geeft met deze brief een nadere toelichting op de reeds bij brief van 30 maart 2016 gegeven afwijzingsgrond. Indien u echter van mening bent dat deze toelichting een nieuwe afwijzingsgrond betreft, kunt u deze brief aanmerken als een nieuwe gunningsbeslissing waartegen u vanzelfsprekend opnieuw binnen twintig dagen na dagtekening van deze brief op kunt komen door een kort geding aanhangig te maken bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Het Rijksvastgoedbedrijf kan zich echter voorstellen dat u het reeds door u aanhangig gemaakte kort geding dat op 6 juni 2016 om 11:00 uur dient zal benutten om uw bezwaar te uiten. Zo u wenst zal de Staat in dat geval instemmen met een aanhouding van dat kort geding tot een nieuwe te plannen datum op korte termijn. Graag verneemt het Rijksvastgoedbedrijfuiterlijk donderdag 2 juni 2016of u een nieuwe datum vraagt enbinnen twintig dagen na dagtekening van deze briefwat uw bezwaren zijn tegen de nieuwe gunningsbeslissing. Bij gebreke van een tijdige reactie en aanhouding van het kort geding gaat het Rijksvastgoedbedrijf ervan uit dat u zich voldoende in de gelegenheid gesteld acht ook tegen deze nadere toelichting op te komen."