Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2016 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
€ 4.516
€ 9.729
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de vraag of eiser als lid van een coöperatieve vereniging kan worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser, die samen met [persoon B] evenementen organiseert, heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting ontvangen van de Belastingdienst voor het jaar 2010. De Belastingdienst heeft geconcludeerd dat eiser geen ondernemer is, maar in een fictieve dienstbetrekking tot de coöperatieve vereniging werkt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij al jarenlang ondernemer is en dat zijn werkzaamheden niet zijn veranderd door het lidmaatschap van de coöperatieve vereniging.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser en [persoon B] hebben in 2010 de Coöperatieve Vereniging [coöperatieve vereniging] opgericht, waarbij eiser een ledencertificaat heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het lidmaatschap van de coöperatieve vereniging op zichzelf niet leidt tot ondernemerschap. De beoordeling of eiser een zelfstandig beroep uitoefent, moet plaatsvinden op basis van de feitelijke activiteiten die hij verricht. De rechtbank concludeert dat eiser met zijn werkzaamheden voor de coöperatie geen onderneming drijft en dat de vergoeding die hij van de coöperatie ontvangt, terecht is aangemerkt als loon uit een fictieve dienstbetrekking.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de navorderingsaanslag van de Belastingdienst. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.