ECLI:NL:RBDHA:2016:6622
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Omzetting van ongewenstverklaring naar inreisverbod en de rechtskracht daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een vreemdeling met een V-nummer, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verzoek ingediend tot opheffing van haar ongewenstverklaring, die op 9 november 2005 was opgelegd. In plaats van opheffing, heeft de Staatssecretaris een inreisverbod voor de duur van drie jaar opgelegd, gerekend vanaf de datum dat eiseres de Europese Unie daadwerkelijk heeft verlaten. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van dit inreisverbod, stellende dat haar oude ongewenstverklaring vijf jaar na oplegging zijn rechtskracht had verloren en dat er een nieuw terugkeerbesluit had moeten worden afgegeven.
De rechtbank overwoog dat de ongewenstverklaring van eiseres tevens een terugkeerbesluit omvatte dat niet was ingetrokken. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat de duur van het inreisverbod niet aanvangt zolang de vreemdeling niet aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. Dit oordeel is in lijn met de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres, waaronder de verwijzing naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en concludeerde dat de ongewenstverklaring zijn rechtskracht niet had verloren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan hun terugkeerverplichting te voldoen en bevestigt de geldigheid van inreisverboden die voortkomen uit ongewenstverklaringen, zolang deze niet zijn ingetrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de bestaande jurisprudentie en heeft de zaak in het openbaar behandeld.