ECLI:NL:RBDHA:2016:6589
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Albanese nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 mei 2016 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigden waren aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldaan heeft aan het motiveringsvereiste zoals neergelegd in artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Eiser had aangevoerd dat er geen gebruik had mogen worden gemaakt van een niet beëdigde tolk tijdens het aanmeldgehoor, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de grote instroom van asielzoekers, dit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel geldt, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser zich kan wenden tot de Duitse autoriteiten bij eventuele problemen in de asielprocedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.