3.8.1De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag, of artikel 83a (nieuw) Vw noopt tot een wijziging van voornoemde lijn. In dit artikel ligt de opdracht besloten voor de rechter om een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als juridische gronden te verrichten. De rechtbank ziet zich gelet hierop voor de vraag gesteld wat de betekenis is van artikel 83a Vw en het daaraan ten grondslag liggende artikel 46, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn voor de rechterlijke toetsing van een in een asielbesluit opgenomen (geloofwaardigheids)oordeel. De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag tevens van belang is in de onderhavige zaak, waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld een nieuw asielmotief niet te zullen beoordelen in de onderhavige procedure, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 83a Vw. Een (geloofwaardigheids)oordeel over het nieuwe asielmotief van eiser ontbreekt derhalve.
De rechtbank zoekt voor de uitleg van artikel 83a Vw aansluiting bij hetgeen de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 1 oktober 2015 (ECLI:RBDHA:2015:11350) heeft overwogen onder 3 en 4:
“(…) Meer in het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of het verrichten van een volledig onderzoek betekent dat de rechter, los van het door het bestuur verrichte onderzoek en los van de beoordeling door het bestuur (met inbegrip van de beoordeling van de geloofwaardigheid van hetgeen door de desbetreffende vreemdeling naar voren is gebracht), zelfstandig de feiten in de desbetreffende zaak moet vaststellen en een eigen beoordeling (van de geloofwaardigheid) van het asielrelaas moet geven en aan de hand daarvan moet beoordelen of terecht een verblijfsvergunning is geweigerd (‘beoordelende rechter’).Een zodanige benadering wijkt echter af van het Nederlandse bestuursrechtelijke bestel, waarvan het vreemdelingenrecht deel uitmaakt. In dit bestel voert het bestuur, in dit geval de staatssecretaris, de wet uit en is het de taak van de bestuursrechter de daartoe door de staatssecretaris genomen besluiten, indien daartegen beroep is ingesteld, op rechtmatigheid te toetsen aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden, met inachtneming van ambtshalve te toetsen voorschriften van openbare orde (‘toetsende rechter’).De vraag dient beantwoord te worden of artikel 83a van de Vw 2000 als implementatie van artikel 46, derde lid, van de Richtlijn noopt tot afwijking van die toetsende rol van de bestuursrechter.Zoals volgt uit de toelichting bij het voorstel van de Commissie (COM 2009 (554)) is artikel 46, derde lid, van de Richtlijn gebaseerd op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: het EHRM). Bij de beantwoording van de hiervoor gestelde vraag dient de rechtbank daarom deze rechtspraak te betrekken.
Uit de rechtspraak van het EHRM, bijvoorbeeld de arresten van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, zaak nr. 30696/09, en 15 mei 2012, H.N. tegen Zweden, zaak nr. 30720/09, volgt dat het EHRM niet zelf, los van het door de lidstaat verrichte onderzoek, de door de vreemdeling ingediende asielaanvraag onderzoekt (‘the Court does not itself examine the actual asylum applications’). Voorts geldt dat ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gesteld asielrelaas, uit de rechtspraak van het EHRM is af te leiden dat ook het EHRM niet voorbij gaat aan de door de nationale autoriteiten verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling. Zoals volgt uit de arresten van 9 maart 2010 (R.C. tegen Zweden, zaak nr. 41827/07) en 28 juni 2012 (A.A. en anderen tegen Zweden, zaak nr. 14499/09) heeft het EHRM als algemene regel geformuleerd dat deze nationale autoriteiten het beste in staat zijn om de geloofwaardigheid van een relaas te beoordelen (‘It accepts that, as a general principle, the national authorities are best placed to assess not just the facts but, more particularly, the credibility of witnesses, since it is they who have had an opportunity to see, hear and assess the demeanour of the individual concerned.’).
De rechtbank is bekend met arresten, waarin het EHRM zich actiever heeft opgesteld in het feitenonderzoek, in het geval de nationale autoriteiten daarin zijn tekortgeschoten, bijvoorbeeld het arrest van 18 november 2014 (M.A. tegen Zwitserland, zaak nr. 52589/13). Dat zelfstandige onderzoek van het EHRM moet echter verklaard worden vanuit de positie die het EHRM inneemt als laatste vangnet. Anders dan de Nederlandse bestuursrechter heeft het EHRM niet de mogelijkheid om een besluit te vernietigen indien het (feiten)onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Het EHRM dient in dat geval dus zelfstandig vast te stellen of uitzetting zal leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Voor de Nederlandse bestuursrechter bestaat die noodzaak niet.
De rechtbank merkt voorts op dat ook vanuit de systematiek van de Richtlijn het niet voor de hand ligt om aan te nemen dat de rechter een beoordelende in plaats van toetsende rol heeft, nu daarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de autoriteit die is aangewezen voor het behandelen van verzoeken om internationale bescherming als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn (‘beslissingsautoriteit’), waartoe in Nederland verweerder is aangewezen, en de rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 46 van de Richtlijn.Uit het voorgaande volgt dat in de rechtspraak van het EHRM onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn dat met artikel 46, derde lid, van de Richtlijn en de vermelding in die bepaling dat een volledig onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden moet plaatsvinden, een beoordelende in plaats van een toetsende (nationale) rechter is beoogd.3.8.2 Voorts stelt de rechtbank vast dat het volledig en ex nunc onderzoek naar alle feitelijke en juridische gronden als bedoeld in artikel 83a Vw tevens omvat het onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming in de zin van de richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn). Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank eisers verklaring in beroep dat hij wegens zijn homoseksualiteit vreest voor terugkeer naar Nigeria. Het standpunt van verweerder, dat nu dit een nieuw asielmotief betreft dit beter kan worden beoordeeld bij een nieuw in te dienen asielaanvraag waartegen ook een effectief rechtsmiddel openstaat, maakt dan ook nog niet dat de rechtbank voorbij kan gaan aan de in artikel 83a Vw neergelegde verplichting tot volledig en ex nunc onderzoek. De rechtbank acht in dat kader ook van belang dat, naast de verplichting voor de rechter om in asielzaken ex nunc te toetsen op grond van artikel 83 Vw, er thans door de wetgever voor is gekozen om aanvullend op deze bepaling de verplichting zoals weergegeven in artikel 46, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn te implementeren in artikel 83a Vw. De rechtbank ziet niet in waarom deze verplichting tot volledig en ex nunc onderzoek niet zou gelden voor nieuwe asielmotieven die in beroep zijn aangevoerd. Dat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 83a Vw volgt dat verruiming van de rechterlijke toets naar volledig nieuwe asielmotieven op praktische grenzen zou stuiten en niet het beoogde doel bereikt, acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook ter zitting door eiser is bepleit, niet valt uit te sluiten dat het indienen van een nieuwe asielaanvraag voor de vreemdeling tot fundamentelere bezwaren kan leiden, zoals beperkte financiële rechtsbijstand en de omstandigheid dat het beroep na een tweede asielaanvraag geen schorsende werking heeft en men in de regel een tweede verzoek om een voorlopige voorziening niet mag afwachten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.8.1 is overwogen acht de rechtbank als toetsende rechter evenwel een standpunt van verweerder omtrent (de geloofwaardigheid van) het nieuwe asielmotief een vereiste om tot een volledig en ex nunc onderzoek te kunnen komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het volledig en ex nunc onderzoek in de zin van artikel 83a Vw ertoe noopt dat aan artikel 83 Vw een andere invulling wordt gegeven dan voorheen het geval was, namelijk dat verweerder gehouden is een standpunt in te nemen over het nieuwe asielmotief zoals gesteld door eiser.
Nu verweerder in geval van eiser in strijd met artikel 83 Vw geen aanleiding heeft gezien een standpunt dienaangaande in te nemen, treft de grond van eiser doel.
4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a Awb in de gelegenheid te stellen een nadere motivering te verstrekken, nu nader onderzoek door verweerder nodig is. Verweerder dient eiser over zijn nieuwe asielmotief te horen. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten het geconstateerde gebrek te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb, dat verweerder binnen een termijn van zes weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten overgaan.
5. Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen, dient hij dit conform het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo snel mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - aan de rechtbank mede te delen.
6. Op grond van artikel 8:51b, derde lid, Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
7. Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
8. Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
9. Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiseres.
10. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
11. In afwachting van de nadere reactie van verweerder, zoals hiervoor aangegeven, en de zienswijze daarop van eiser, wordt iedere verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak.