ECLI:NL:RBDHA:2016:6273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
NL 16.1032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara uit Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse nationaliteit behorende tot de Hazara bevolkingsgroep, had op 16 december 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd op 6 mei 2016 afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die oordeelde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning regulier. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege de situatie van de Hazara in Afghanistan en persoonlijke problemen die hij en zijn familie hebben ondervonden.

Tijdens de zitting op 23 mei 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser geen verdragsvluchteling is en dat er geen uitzonderlijke situatie is die hem bescherming zou bieden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf problemen heeft ondervonden en dat de gestelde verdwijning van zijn vader niet relevant is voor zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de motivering van de staatssecretaris heeft gevolgd en geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen één week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL16.1032
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 mei 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. R. Bom,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2016 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Voorts heeft verweerder ambtshalve bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op 10 mei 2016 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Hashimi, tolk in de Dari taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 16 december 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. Hij heeft nooit persoonlijke problemen meegemaakt, maar de situatie voor Hazara in het algemeen is slecht in Afghanistan. Uit veiligheidsoverwegingen heeft de moeder van eiser hem weggestuurd. Eiser heeft na zijn vertrek uit Afghanistan telefonisch van zijn moeder vernomen dat zijn vader is verdwenen. Van die verdwijning is door zijn moeder aangifte gedaan.
3. Verweerder heeft de aanvraag als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft de gestelde verdwijning van de vader van eiser niet inhoudelijk betrokken bij de beoordeling, omdat hiervan geen achtergronden bekend zijn en dus niet aannemelijk is dat er enige link bestaat tussen die verdwijning en de asielaanvraag van eiser. Dat eiser gevaar zou lopen door relevante problemen van zijn familie wordt dan ook niet gevolgd. Daarnaast zijn Hazara in Kabul niet aan te merken als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1618). Uit de door eiser in zijn zienswijze meegezonden brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 4 mei 2016, met diverse verwijzingen naar algemene informatie, blijkt niet dat Hazara in Kabul een etnische dan wel een religieuze minderheid vormen. Verweerder heeft ter zitting nog verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 februari 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:1316).
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij wel degelijk risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser behoort niet alleen tot de Hazara – waarvan niet in geschil is dat zij in Afghanistan slachtoffer zijn van allerlei incidenten - , maar eiser en zijn familie hebben zelf ook persoonlijke problemen ondervonden en eiser heeft in het verlengde daarvan gegronde vrees om vervolgd te worden. Vanwege de leeftijd van eiser heeft de familie hier echter niet openlijk over gesproken en heeft eiser hierover eerst duidelijkheid kunnen krijgen na contact met zijn moeder. Ter onderbouwing van zijn persoonlijke problemen heeft eiser in beroep een e-mail van C. van Gent, jeugdbeschermer van Nidos, van 6 mei 2016 overgelegd en een vertaalde kopie van de aangifte van verdwijning van eisers vader.
Eiser heeft in het kader van de weigering van een reguliere vergunning op grond van zijn minderjarigheid een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 april 2016 (AWB 16/1564), waarin is geoordeeld over het belang van een sociaal netwerk in Afghanistan. Eiser betwist dat verweerder zich mede in het licht van artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK) voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eiser.
De rechtbank overweegt als volgt:
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de verklaringen van eiser tijdens zijn nader gehoor niet kan worden afgeleid dat hij zelf problemen heeft ondervonden en dat eiser zelf hierdoor gevaar loopt. Eisers heeft immers verklaard nooit persoonlijke problemen te hebben meegemaakt en alleen gewezen op de slechte situatie van Hazara in het algemeen. Dat eiser door de gestelde verdwijning van zijn vader zelf gevaar zou lopen, heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht nu van de verdwijning geen achtergronden of redenen bekend zijn. De aangifte van vermissing van eisers vader heeft bovendien geen betrekking op eiser. Met de door eiser in beroep ingebrachte nadere toelichting op de problemen van zijn vader en het eerst ter zitting gedane beroep op een telefoongesprek met zijn moeder op 19 mei 2016, heeft eiser nog immer niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf problemen heeft ondervonden.
6. De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat niet langer in geschil is dat eiser geen verdragsvluchteling is in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en dat in Afghanistan evenmin sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Richtlijn 2004/83/EG. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser als Hazara niet behoort tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.
7. Verweerder heeft voor Afghanistan uitsluitend vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische en/of religieuze minderheid behoren, als kwetsbare risicogroep en/of minderheidsgroep aangemerkt. Dit beleid is neergelegd in hoofdstuk C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn standpunt, zoals hiervoor weergegeven onder 3, kan worden gevolgd. Verweerder heeft in het bestreden besluit een gemotiveerd standpunt ingenomen ten aanzien van de door eiser ingebrachte brief van VWN van 4 mei 2016 en eiser heeft dit standpunt niet weerlegd.
9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling of bestraffing als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
10. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om als alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 april 2016 kan niet slagen, nu geen sprake van een vergelijkbaar geval. In die zaak stond immers, anders dan in dit geval, vast dat een sociaal netwerk in Afghanistan ontbrak, omdat de vreemdeling daar nimmer had gewoond.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.