ECLI:NL:RBDHA:2016:5771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
C-09-491504-HA RK 15-271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van erkenningen en vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van de Nederlandse nationaliteit van drie verzoekers, geboren uit een niet-huwelijkse relatie. De verzoekers, [A], [B] en [C], zijn geboren uit de relatie tussen [X] en [Y]. [X] had op het moment van erkenning de Nederlandse nationaliteit, maar was ook gehuwd met [Z]. De erkenningen van de verzoekers waren in beginsel nietig op grond van het toen geldende artikel 1:224 lid 1 onder b BW, omdat [X] ten tijde van de erkenningen gehuwd was met een andere vrouw. De verzoekers stelden echter dat de erkenningen op grond van artikel 3:59 juncto 3:58 BW bekrachtigd zijn, waardoor ze alsnog rechtsgeldig zijn. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was van een 'family life' tussen de verzoekers en [X], en dat de erkenningen derhalve bekrachtigd konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers door erkenning door een Nederlander de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen op respectievelijk 24 april 1990, 21 september 1990 en 22 februari 1996. Het verzoek werd toegewezen, en de rechtbank stelde vast dat de verzoekers de Nederlandse nationaliteit bezitten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/491504 / HA RK 15-271
Beschikking van 13 april 2016
in de zaak van

1.[A] ,

2.
[B],
3.
[C],
allen wonende te [plaats] , Turkije,
verzoekers,
advocaat mr. J.B.J.G.M. Schyns te Venlo
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 29 juni 2015 ingekomen verzoekschrift,
- de brieven van de IND van 7 augustus en 14 december 2015,
- de brieven van mr. Schyns van 17 november 2015 en 11 februari 2016,
- het e-mailbericht van de officier van justitie van 17 februari 2016.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
18 februari 2016. Verschenen zijn de heer [X] namens verzoekers, vergezeld van mr. Schyns, en mr. Reckers namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
[X] (verder te noemen: [X] ) is geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en bezit sinds zijn geboorte de Turkse nationaliteit. Op 5 oktober 1989 heeft hij door optie (tevens) de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.2.
[Y] (verder te noemen: [Y] ) is geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , Turkije, en bezit sinds haar geboorte de Turkse nationaliteit. Zij heeft op 26 augustus 2003 door naturalisatie (tevens) de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.3.
[X] is op 28 juli 1986 in Turkije gehuwd met [Z] (verder te noemen: [Z] ). Het huwelijk is nog in stand.
2.4.
[A] (hierna: [A] ) is geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 1] uit de niet-huwelijkse relatie tussen [X] en [Y] . Op [geboortedatum 3] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand te Venlo op de geboorteakte van [A] melding gemaakt van de erkenning met schriftelijke toestemming van de moeder door [X] . Deze vermelding is nadien op last van de rechtbank te Roermond van 11 januari 1990 doorgehaald vanwege – kort gezegd – het feit dat [X] ten tijde van de erkenning 15 jaar oud was. De geboorteakte van [A] vermeldt voorts dat zij op 24 april 1990 is erkend door [X] .
2.4.
[B] (hierna: [B] ) is geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 1] uit de niet-huwelijkse relatie tussen [Y] en [X] . Zij is op 21 september 1990 erkend door [X] .
2.5.
[C] (hierna: [C] ) is geboren op [geboortedatum 5] te [geboorteplaats 1] uit de niet-huwelijkse relatie tussen [Y] en [X] . Hij is op 22 februari 1996 erkend door [X] .

3.Het verzoek en het standpunt van de IND

3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank (primair) vast te stellen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat zij vanaf het moment van hun respectieve erkenningen door [X] , de Nederlandse nationaliteit bezitten. Subsidiair verzoeken zij vast te stellen dat en tot wanneer zij het Nederlanderschap bezaten, een en ander kosten rechtens. Verzoekers voeren daartoe verkort weergegeven het volgende aan.
3.2.
Door de erkenningen door [X] , die ten tijde van de erkenningen de Nederlandse nationaliteit bezat, hebben verzoekers de Nederlandse nationaliteit verkregen. Zij hebben, naar de rechtbank hun stellingen begrijpt, tot ongeveer 2004 met [X] in Nederland in gezinsverband samengewoond en zijn toen samen met hun vader in Turkije bij zijn echtgenote [Z] gaan wonen. Bij de registratie van verzoekers in Turkije is het Turkse huwelijk van [X] met [Z] aan het licht gekomen. Sindsdien krijgen verzoekers geen Nederlands paspoort of identiteitskaart meer. De gemeente Venlo stelt zich op het standpunt dat door dat huwelijk de erkenningen van verzoekers met terugwerkende kracht nietig zijn, zodat zij nimmer de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Verzoekers beroepen zich op bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en op bescherming van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij stellen dat er altijd een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en [X] heeft bestaan en nog altijd bestaat, waardoor de erkenningen alsnog rechtsgeldig zijn geworden, aldus verzoekers.
3.3.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek. De IND stelt zich op het standpunt dat – ervan uitgaande dat het op 28 juli 1986 in Turkije tussen [X] en [Z] gesloten huwelijk in Nederland kan worden erkend – [X] ten tijde van de erkenningen was gehuwd met een andere vrouw dan de moeder en dat ingevolge het op dat moment geldende artikel 1:224 lid 1 onder b BW de erkenningen nietig waren. De Hoge Raad heeft weliswaar geoordeeld dat in bepaalde gevallen het erkenningsverbod door een gehuwde man in strijd kan komen met het recht op ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM, maar dat van ‘family life’ tussen verzoekers en [X] sprake was, is onvoldoende komen vast te staan. Nu voorts verzoekers niet zijn meegenaturaliseerd met [Y] in 2003 en om het gestelde bezit van staat te kunnen aannemen onvoldoende feiten zijn gesteld en gebleken, zijn verzoekers niet in het bezit gekomen van de Nederlandse nationaliteit, aldus de IND.
3.4.
De officier van justitie is niet verschenen en heeft zich evenmin anderszins inhoudelijk over het verzoek uitgelaten.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge het ten tijde van de erkenningen geldende artikel 1:224 lid 1 aanhef en
onder b BW was een erkenning nietig indien zij werd gedaan door een gehuwde man wiens huwelijk meer dan 306 dagen voor de geboortedag van het kind was voltrokken. Nu [X] ten tijde van de erkenningen was gehuwd met een andere vrouw ( [Z] ) dan de moeder van verzoekers ( [Y] ) zijn de erkenningen door [X] van verzoekers derhalve in beginsel nietig.
4.2.
Op grond van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd is de rechtbank echter van oordeel dat de nietige erkenningen op grond van artikel 3:59 juncto 3:58 BW zijn bekrachtigd, waardoor deze erkenningen vanaf de respectieve data van de erkenningen alsnog rechtsgeldig zijn. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3
Ingevolge artikel 3:59 BW – dat evenals artikel 3:58 BW onderdeel uitmaakt van de tweede titel van Boek 3 BW – vinden buiten het vermogensrecht de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Ingevolge artikel 3:58 lid 1 BW is, wanneer eerst na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste wordt vervuld, maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, daarmede de rechtshandeling bekrachtigd.
4.4
Artikel 3:58 lid 1 BW kan op grond van artikel 3:59 BW overeenkomstig worden toegepast op de erkenning van kinderen, nu de aard van die rechtshandeling en de aard van de rechtsbetrekking tussen de man, die de kinderen erkent, en de kinderen zich daartegen in beginsel niet verzetten (vgl. Hoge Raad 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:186). Dit is anders in de gevallen waarin bekrachtiging van een nietige erkenning in strijd zou komen met het belang van het kind. Dat daarvan in het onderhavige geval sprake is, is echter niet gesteld of gebleken.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen verzoekers en [X] hebben aangevoerd voldoende dat er reeds vanaf de geboorte van verzoekers family life is geweest tussen verzoekers en [X] en dat verzoekers [X] ook al hun hele leven als hun vader beschouwen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking:
  • de (schriftelijke) verklaringen van verzoekers;
  • de verklaringen van [X] ;
  • de omstandigheid dat [X] en [Y] drie jaar – van maart 1987 tot juni 1990 – alsmede een periode in 1997 op hetzelfde adres in [plaats 2] (kennelijk het adres van de ouders van [X] ) ingeschreven hebben gestaan en daarna ook nog gedurende een aantal dagen;
  • de omstandigheid dat [X] heeft getracht [A] reeds in 1987, bij de aangifte van haar geboorte, te erkennen;
  • het feit dat hij [B] en [C] bij de geboorteaangifte heeft erkend;
  • de omstandigheid dat [A] , [B] en [C] sedert de erkenningen de geslachtsnaam [X] dragen;
  • het voogdijschap van de moeder van [X] over [A] (in de periode dat zowel [X] als [Y] nog minderjarig waren);
  • het feit dat, gezien de geboorte van drie kinderen, kennelijk sprake was van een langdurige en bestendige affectieve relatie tussen [X] en [Y] , alsmede
  • de diverse verklaringen van familieleden.
De rechtbank passeert hiermee dan ook het verweer van de IND, dat er geen sprake zou zijn geweest van family life tussen verzoekers en [X] ten tijde van de erkenningen.
4.6
De omstandigheden van het geval, zoals gebleken uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, nopen tot het oordeel dat bekrachtiging van de (nietige) erkenningen heeft plaatsgevonden. Die omstandigheden komen erop neer dat geen van de onmiddellijk belanghebbenden in het tijdvak tussen het verrichten van de rechtshandelingen, te weten de erkenningen, en de vervulling van een voor de erkenningen wettelijk gesteld vereiste, zijnde het vervallen per 1 april 2014 van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e BW (oud) – en daarmee de opheffing van het verbod voor een gehuwde man om te erkennen – zich op de nietigheid heeft beroepen of zich heeft gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de geldigheid van de erkenningen. Deze bekrachtiging heeft terugwerkende kracht, in die zin dat de rechtshandelingen reeds vanaf het moment van totstandkoming geldig moeten worden geacht.
4.7
Dit heeft tot gevolg dat – op grond van het ten tijde van de erkenningen geldende artikel 4 lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap – verzoekers op respectievelijk
24 april 1990, 21 september 1990 en 22 februari 1996 door erkenning door een Nederlander de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Het door verzoekers gedane beroep op bezit van staat behoeft derhalve geen bespreking meer.
4.8
Ter zitting hebben verzoekers, gelet op het door de IND ingenomen standpunt ter zake, de vraag opgeworpen of het op 28 juli 1986 in Turkije gesloten huwelijk, gezien de leeftijd van [X] en [Z] op dat moment, niet in strijd was met de Nederlandse openbare orde, en zo ja, of dit huwelijk ten tijde van de erkenningen door [X] van verzoekers wel voor erkenning in Nederland in aanmerking kwam. Indien dit niet het geval was, was geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk dat aan de erkenningen door [X] in de weg stond. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat de erkenningen bekrachtigd zijn en het verzoek zal worden toegewezen, behoeft deze vraag geen beantwoording.
4.9
De vaststelling van het Nederlanderschap leent zich niet voor een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen. Voor een kostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat:
- [A] vanaf 24 april 1990 de Nederlandse nationaliteit bezit;
- [B] vanaf 21 september 1990 de Nederlandse nationaliteit bezit, en
- [C] vanaf 22 februari 1996 de Nederlandse nationaliteit bezit;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Westerhuis-Evers, mr. N.B. Verkleij en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 201