In deze zaak heeft La Mouette B.V. verzet aangetekend tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier van de Rechtbank Den Haag in rekening is gebracht. Het griffierecht was op 5 augustus 2015 voldaan, maar La Mouette stelde dat zij pas op 3 september 2015 op de hoogte was van het exacte bedrag. Het verzetschrift werd op 2 oktober 2015 ingediend, wat volgens de griffier te laat was, aangezien de termijn voor verzet op 5 september 2015 afliep. De rechtbank oordeelde dat La Mouette niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzet, omdat de termijn voor verzet was verstreken. De rechtbank benadrukte dat advocaten toegang hebben tot het roljournaal, waar zij tijdig kunnen controleren welk bedrag aan griffierecht is betaald. De rechtbank verwees ook naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat nevenvorderingen, zoals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten, moeten worden meegenomen bij de berekening van het griffierecht. De rechtbank verklaarde La Mouette niet-ontvankelijk in haar verzet.