ECLI:NL:RBDHA:2016:54

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het dagloon in het kader van de Ziektewet en de ingangsdatum van de herziening

Op 5 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van het dagloon in het kader van de Ziektewet (ZW). Eiseres had zich op 24 oktober 2014 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering die aanvankelijk was vastgesteld op € 16,97. Na bezwaar van eiseres werd dit bedrag herzien naar € 49,40 per 24 maart 2015. Eiseres stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord en dat de herziening van het dagloon met terugwerkende kracht naar 29 december 2014 had moeten ingaan.

De rechtbank oordeelde dat de herziening van het dagloon terecht per 24 maart 2015 was vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit van 19 januari 2015, waarin het dagloon was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Eiseres had in haar verzoek om herziening geen nieuwe informatie aangedragen die de eerdere beslissing kon beïnvloeden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de Uwv de herziening van het dagloon correct had uitgevoerd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 januari 2016, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder

(gemachtigde: M.G. Velten).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het dagloon van de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van eiseres vastgesteld op grond van de dagloonregeling ZW op € 16,97 (per 1 januari 2015 € 17,04) en niet herzien.
Bij besluit van 31 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het dagloon van de ZW-uitkering van eiseres per 24 maart 2015 wordt vastgesteld op € 49,40.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015.
Eiseres is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiseres was vanaf 18 augustus 2014 werkzaam bij [bedrijf X] als verkoopmedewerker via [uitzendbureau A] en vanaf 6 oktober 2014 via [uitzendbureau B] bv. Op 24 oktober 2014 heeft eiseres zich ziek gemeld.
1.2
Bij besluit van 19 januari 2015 heeft verweerder eiseres per 29 december 2014 een ZW-uitkering toegekend, berekend naar een dagloon van € 16,97.
Bij besluit van 18 mei 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres, dat zij tegen dit besluit had gemaakt, niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het tegen dit besluit ingestelde beroep, zaaknummer SGR 15/4665, heeft eiseres ingetrokken.
1.3
Bij brief van 24 maart 2015 heeft eiseres verweerder verzocht het dagloon te herzien.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder het dagloon berekend op basis van het laatste dienstverband van eiseres bij [uitzendbureau B], over de periode 6 oktober 2014 tot 24 oktober 2014.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit niet langer gehandhaafd, omdat uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat het ZW-dagloon onjuist is vastgesteld. Uit het dossier blijkt dat het dienstverband van 18 augustus 2014 en 6 oktober 2014 inderdaad moet worden beschouwd als een doorlopend dienstverband. Voorts is in het bestreden besluit overwogen dat niet gesproken kan worden van een nieuw feit en/of omstandigheid. Daarom kan een wijziging van het dagloon pas ingaan op het moment dat eiseres het verzoek tot herziening van het dagloon heeft gedaan.
3. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet is gehoord. Vervolgens voert zij aan dat de dagloonberekening niet is hersteld met ingang van de datum waarop zij er recht op had, te weten 29 december 2014. Daardoor heeft zij ongeveer 3 maanden een veel te lage uitkering ontvangen. Zij stelt geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van 19 januari 2015, omdat voor haar onduidelijk was dat de hoogte van het dagloon onjuist was berekend.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op het gebied van duuraanspraken de ZW-uitkering van eiseres terecht is herzien met ingang van 24 maart 2015. Daarnaast is verweerder van mening dat aanvankelijk met eiseres is afgesproken dat vooralsnog geen hoorzitting zou worden gehouden, tenzij eiseres daaraan op een later moment in de bezwaarprocedure alsnog behoefte aan zou hebben. Tijdens het telefonisch contact met eiseres op 23 juli 2015 over de inhoud van het voorgenomen bestreden besluit heeft eiseres niet aangegeven alsnog behoefte te hebben aan een hoorzitting. Voorts heeft verweerder naar voren gebracht dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zijn om zijn standpunt te wijzigen.
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat hetgeen verweerder heeft gesteld over de gang van zaken met betrekking tot de hoorzitting wordt bevestigd in de gedingstukken, te weten in de telefoonnotities van het KCC van verweerder van 16 juli 2015 en 23 juli 2015. Nu uit het gespreksverslag van het laatstgenoemde gesprek blijkt dat eiseres niet heeft aangegeven alsnog prijs te stellen op een hoorzitting, kan zij thans verweerder niet verwijten dat zij ten onrechte niet is gehoord. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1
De rechtbank stelt voorts vast dat in deze procedure slechts de ingangsdatum van de herberekening van de hoogte van het ZW-dagloon ter discussie staat.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer zijn uitspraken van 11 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4000) en van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
6.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar brief van 24 maart 2015 verweerder heeft verzocht om het dagloon van haar ZW-uitkering te herzien, omdat zij vermoedt dat de hoogte van het dagloon te laag is vastgesteld. Voorts heeft zij om een overzicht van de berekening daarvan gevraagd. In haar ‘rappel’ van 14 mei 2015 aan verweerder heeft eiseres er op gewezen dat de hoogte van haar dagloon onjuist is berekend.
6.4
Met haar aanvraag heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank beoogd dat wordt teruggekomen van het besluit van 19 januari 2015, alsmede dat de hoogte van het ZW-dagloon wordt herzien voor de toekomst. In dit geval heeft verweerder daarom onder meer de vraag moeten beantwoorden of aanleiding bestaat om terug te komen van zijn besluit van 19 januari 2015.
Nu het verzoek van eiseres van 24 maart 2015 betrekking heeft op een datum in het verleden waarop het oorspronkelijke besluit betrekking had, is eiseres op grond van artikel 4:6 van de algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen.
6.5
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6.6
In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank van nieuwe feiten en of omstandigheden niet gebleken. Hetgeen eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gegeven dat eiseres heeft verzuimd om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 19 januari 2015, omdat voor haar onduidelijk was dat de hoogte van het dagloon onjuist was berekend, komt voor haar rekening en risico en kan niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb worden aangemerkt.
7. Daarom heeft verweerder het verzoek van eiseres om een herziening naar een hoger dagloon terecht per 24 maart 2015 en niet per 29 december 2014 gehonoreerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.M. Braam, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.