Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Het beroep voor zover gericht tegen het besluit tot toegangsweigering
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser betoogt daartoe dat het Besluit van 22 februari 2012, houdende een tijdelijke voorziening ter implementatie van artikel 2, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn (Tijdelijk besluit uitzonderingen terugkeerrichtlijn; hierna: Tbut; Staatsblad 2012, 103), buiten toepassing moet blijven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU4106) stelt eiser zich op het standpunt dat artikel 109 Vw een minimum waarborg bevat voor de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel die te meer van toepassing is in een situatie als de onderhavige, waarin een uit de Terugkeerrichtlijn voortvloeiende keuzemogelijkheid moet worden toegepast, waarbij uit die richtlijn voortvloeiende rechten aan vreemdelingen kunnen worden onthouden.
Volgens artikel 109, derde lid, Vw bevordert verweerder dat zo spoedig mogelijk na de vaststelling van een krachtens het eerste lid van artikel 109 Vw vastgestelde algemene maatregel van bestuur een voorstel van wet bij de Staten-Generaal wordt ingediend, dat ertoe strekt de wet in overeenstemming te brengen met het verdrag, de EU-verordening, -richtlijn of -besluit als bedoeld in artikel 109, eerste lid, Vw. Verweerder heeft dat echter nagelaten.
Eiser verwijst voorts naar het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 8 februari 2012 (W04.12.0018/I, www.raadvanstate.nl) bij het Tbut, waarin is opgemerkt dat het Tbut een tijdelijke voorziening betreft die niet op de Vw gebaseerd kan worden, en die zo spoedig mogelijk door een formeel-wettelijke regeling vervangen zal worden, op grond waarvan de Afdeling advisering in deze situatie het gebruik van de zelfstandige maatregel van bestuur toelaatbaar acht. Ook aan deze voorwaarde is echter niet voldaan. Er is daarom geen sprake (meer) van een bijzondere situatie die (het voortduren van) de algemene maatregel van bestuur kan rechtvaardigen.
De verwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in voornoemde uitspraak van 8 november 2011 naar artikel 109 Vw ziet volgens verweerder uitsluitend op het niveau van de regeling (ten minste het niveau van een algemene maatregel van bestuur) en op de tijdelijkheid ervan, niet op de snelheid waarmee formalisering op wettelijk niveau zou moeten plaatsvinden. Van een beperking van de grondrechten is geen sprake. Artikel 2, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn biedt immers uitdrukkelijk de mogelijkheid om voor de in het Tbut bedoelde categorieën vreemdelingen de situatie te handhaven zoals deze was voor het verstrijken van de implementatiedatum van de richtlijn. Daar is door de regering voor gekozen.
In het Besluit van 9 december 2014 tot verlenging van het Tbut (Staatsblad 2014, 500) is de werking van het Tbut verlengd tot 1 januari 2016, tenzij voordien een wetsvoorstel tot regeling van het onderwerp van het Tbut bij de Tweede Kamer is ingediend. In dat geval zal het Tbut eerst worden ingetrokken op het tijdstip waarop het wetsvoorstel in werking treedt. Het wetsvoorstel is binnen de gestelde termijn en daarmee tijdig, te weten middels de Koninklijke boodschap van 19 januari 2015, aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2014-2015, 34 128, nr. 1). In dit wetsvoorstel is middels artikel 109a Vw voorzien in de regeling waarin thans het Tbut voorziet. Het wetsvoorstel is verworpen noch ingetrokken. Het Tbut is derhalve noch immers van kracht. Het Tbut behelst geen bepaling die in strijd is met enige bepaling van de Vw. Dat de regels van het Tbut nog niet op het (uiteindelijk) vereiste niveau zijn neergelegd, maakt dit niet anders.
Het wetsvoorstel voorziet niet alleen in de formalisering van de in het (verlengde) Tbut neergelegde regels, maar ook in de wijziging van een aantal bepalingen uit de Vw, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Wetboek van Strafrecht die daarmee niet samenhangen. Voorts zal bij de Nota naar aanleiding van het Verslag een Nota van Wijziging worden ingediend waarin het wetsvoorstel wordt afgestemd op de met ingang van 20 juli 2015 in werking getreden Wet ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (de Opvangrichtlijn) en wordt voorzien in enkele andere - onder meer met deze implementatiewet samenhangende - aanpassingen en correcties. Het tijdsverloop hangt niet samen met de formalisering van de in het Tbut neergelegde regels. Op dit punt zijn de inzichten inhoudelijk niet gewijzigd, aldus verweerder.
2. Indien voor 1 januari 2016 een voorstel van wet tot regeling van het onderwerp van dit besluit bij de Staten-Generaal wordt ingediend, wordt, indien het voorstel tot wet wordt verheven, dit besluit ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
Nu een beperking van de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn zoals die op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van deze richtlijn mogelijk is een beperking van de rechten en verplichtingen voor particulieren inhoudt, dient, zoals de Afdeling heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 8 november 2011, ook de toepassing van die mogelijkheid, en daarmee omzetting ervan, plaats te vinden door middel van een dwingend normatief kader dat voor particulieren duidelijk is.
In de Nota van Toelichting bij het Tbut heeft verweerder ook zelf de tijdelijkheid van de regeling bij algemene maatregel van bestuur onderstreept en onderkend dat het wetsvoorstel waarbij uitvoering wordt gegeven aan voornoemde keuzemogelijkheid zo spoedig mogelijk moet worden ingediend:
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over het voorstel advies uitgebracht. Het wetsvoorstel zal zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Daarbij komt dat na indiening van het wetsvoorstel evenmin zo spoedig mogelijk een wettelijke regeling tot stand is gebracht en daartoe de nodige voortvarendheid is betracht. Uit de op de vragen van de rechtbank door verweerder gegeven toelichting blijkt dat na het overleg van de Vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie, waarvan het Verslag op 26 maart 2015 is vastgesteld, geen formele stappen meer zijn gezet in het wetgevingsproces. Onduidelijk is wanneer de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Te minder is er zicht of en wanneer een wettelijke regeling in werking zal treden. Dat het wetsvoorstel tevens voorziet in de regeling van een aantal andere onderwerpen, waaronder wijziging van andere wetten dan de Vw, zoals verweerder heeft toegelicht, rechtvaardigt niet dat de keuzemogelijkheid van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn thans niet in een formele wet is neergelegd. Het is immers de keuze van verweerder zelf om die verschillende onderwerpen in een en hetzelfde wetsvoorstel onder te brengen, zonder dat samenhang bestaat met het wetsvoorstel tot toepassing van voormelde keuzemogelijkheid. Zoals verweerder zelf stelt, hangt het tijdsverloop niet samen met de formalisering van de in het Tbut neergelegde regels.
8 november 2011 is de bij wijze van algemene maatregel van bestuur vastgelegde keuze op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn, zoals verweerder heeft gedaan bij het Tbut van 22 februari 2012, slechts toelaatbaar als tijdelijke overgangsmaatregel vooruitlopend op een formele wet waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de in voormeld artikelonderdeel bedoelde categorie van vreemdelingen is uitgesloten van de in de Terugkeerrichtlijn voorziene rechten van illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen. Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen volgt dat het Tbut thans niet meer kan worden aangemerkt als tijdelijke overgangsmaatregel. Het Tbut kan derhalve, anders dan verweerder betoogt, niet langer gelden als rechtsgeldige omzetting van voormelde keuzemogelijkheid. Bij gebreke aan een formele wet, waarin toepassing is gegeven aan die keuzemogelijkheid, kan verweerder de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn geboden mogelijkheid om de Terugkeerrichtlijn niet toe te passen op vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd derhalve niet inroepen. Het beroep door verweerder op het Tbut heeft dus niet tot gevolg dat eiser niet onder de werking van de Terugkeerrichtlijn valt.
De beroepsgrond slaagt.
De rechtbank zal aan eiser met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiser in het JCS wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 1.360,- (17 dagen verblijf in het JCS). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit tot toegangsweigering, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel, gegrond;
- draagt verweerder op € 1.360,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.488,- te betalen.