Overwegingen
1. De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vw ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in werking is getreden. Ingevolge het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, zoals, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
Nu het bestreden besluit dateert van voor 20 juli 2015 is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw van toepassing. Echter, aangezien de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015 omvat de toetsing van de rechtbank al wel het in artikel 83a (nieuw) van de Vw bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte van internationale bescherming.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder, op 12 oktober 2001, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij problemen heeft ondervonden vanwege politieke activiteiten van haar oom. De aanvraag is bij besluit van 20 juni 2002 afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw, omdat eiseres tijdens die procedure toerekenbaar geen documenten ter staving van haar identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd en het toenmalige asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert. Het hiertegen ingestelde beroep is bij de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 12 juni 2003, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens op 22 augustus 2003 tevergeefs een beroep gedaan op de inherente afwijkingsbevoegdheid (de zogenoemde 14.1 brief) en heeft op 27 april 2006 wederom een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die zij, na bekendmaking van het voornemen tot afwijzing van die aanvraag, heeft ingetrokken.
Op 19 mei 2014 heeft eiseres onderhavige asielaanvraag ingediend.
3. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ5394), volgt dat indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen. 4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit een besluit van gelijke strekking is ten opzichte van het besluit van 20 juni 2002. Zodoende is op het bestreden besluit het hiervoor genoemde toetsingskader van toepassing.
5. Eiseres heeft aan onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat zij homoseksueel is en om die reden niet kan terugkeren naar haar land van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of de gestelde homoseksuele gerichtheid een nieuw gebleken feit of omstandigheid is, niet aan eiseres kan worden tegengeworpen dat zij niet eerder over haar homoseksuele gerichtheid heeft verklaard. De rechtbank kan het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de homoseksuele gerichtheid dan ook toetsen aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, als ware het een eerste weigering een asielvergunning te verlenen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170). 6. Eiseres voert aan dat het feit dat zij haar homoseksuele gerichtheid niet eerder heeft gemeld niet maakt dat deze gerichtheid niet geloofwaardig is. Hetgeen eiseres hieromtrent als redengevend heeft aangevoerd is door verweerder geheel terzijde geschoven. Dat eiseres volgens verweerder in het land van herkomst bij het ontdekken van haar seksualiteit risico’s heeft genomen maakt volgens haar evenmin dat de gestelde gerichtheid niet geloofwaardig is. Volgens eiseres geldt voor jeugdige personen waar ook ter wereld dat zij bij het ontdekken van hun seksualiteit risico’s nemen, ongeacht de positie van homoseksuelen in het betreffende land. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar gestelde geaardheid voorts foto’s overgelegd van een demonstratie van de vereniging Uganda Gay waar zij in januari 2014 aan deelgenomen heeft en een brief van Secret Garden van 18 maart 2014. De omstandigheid dat eiseres contact heeft met Secret Garden, een stichting die de belangen van homoseksuelen behartigt, vormt op zijn minst een indicatie voor de gestelde geaardheid, aldus eiseres.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen positieve overtuigingskracht uitgaat van het asielrelaas van eiseres, waaronder haar gestelde homoseksuele gerichtheid. Volgens verweerder valt niet in te zien dat eiseres haar homoseksuele gerichtheid nooit tijdens haar eerdere procedures heeft gemeld. Dit klemt volgens verweerder temeer, nu eiseres stelt reeds in Uganda homoseksuele gevoelens te hebben gehad en zij hierdoor problemen zou hebben ervaren. Dat eiseres, zoals zij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag op 19 mei 2014 heeft verklaard, niet wist hoe de reactie hier te lande zou zijn en zij te verlegen was om het te vertellen, is volgens verweerder, mede gelet op het feit dat eiseres al dertien jaar in Nederland verblijft, onvoldoende. Verweerder is verder van mening dat eiseres haar stelling dat zij in Uganda een relatie heeft gehad met [A] , in het geheel niet heeft onderbouwd. Eiseres heeft voorts summier verklaard over de gevoelens die zij had toen zij op zeventienjarige leeftijd ontdekte dat zij homoseksueel was. Volgens verweerder mocht van eiseres worden verwacht dat zij meer had kunnen verklaren over het proces van bewustwording en zelfacceptatie, temeer nu homoseksualiteit in Uganda niet wordt geaccepteerd. In het licht van de situatie in Uganda is verweerder voorts van mening dat eiseres zowel op de kostschool als bij haar thuis zeer onvoorzichtig heeft gehandeld doordat zij tot twee keer toe zou zijn betrapt toen zij aan het kussen was met [A] . Eiseres heeft voorts tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het al dan niet zijn overgeplaatst op een andere school en het overlijden van haar moeder, wat volgens verweerder verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. De door eiseres overgelegde foto’s van de demonstratie van Uganda Gay en de brief van Secret Garden maken verder volgens verweerder niet dat de gestelde homoseksuele gerichtheid aannemelijk moet worden geacht.
8. Verweerder heeft voorts desgevraagd, naar aanleiding van de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015, toegelicht dat eiseres in onderhavige procedure is gehoord conform de in 2014 ontwikkelde vaste gedragslijn, die inmiddels is vastgelegd in Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9). Volgens deze gedragslijn wordt tijdens de gehoren gebruik gemaakt van een (interne) vragenlijst die een richtlijn en kader biedt voor de vraagstelling. De vragen zijn gegroepeerd rond een aantal thema’s, waaronder de eigen ervaringen van de vreemdelingen met betrekking tot de gestelde seksuele gerichtheid, kennis van de sociale en politieke aspecten van de LHBT-gemeenschap in het land van herkomst, contact met de LHBT-gemeenschap in Nederland, discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst en het toekomstbeeld van de vreemdeling indien hij zou moeten terugkeren naar het land van herkomst. Naast de wijze van horen, is in de WI 2015/09 aandacht besteed aan de vraag hoe de antwoorden van de vreemdeling moeten worden gewogen. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid wordt gewicht toegekend aan de verklaringen over het proces van ontdekking van de geaardheid en de wijze waarop de vreemdeling stelt daarmee te zijn omgegaan. Deze elementen wegen zwaarder naarmate de vreemdeling uit een land afkomstig is waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. De verklaringen van de vreemdeling moeten daarbij steeds in onderlinge samenhang worden bezien. In het geval van eiseres heeft verweerder overwogen dat eiseres summier heeft verklaard over haar proces van bewustwording en zelfacceptatie. Mede gelet op het feit dat homoseksualiteit in Uganda niet wordt geaccepteerd, en daarom van eiseres had mogen worden verwacht dat zij uitvoeriger over haar bewustwordingsproces had kunnen verklaren, heeft verweerder de gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig geacht.
9. In reactie op de door verweerder gegeven toelichting over de vaste gedragslijn en WI 2015/09, heeft eiseres aangevoerd dat, hoewel het zo mag zijn dat de vaste gedragslijn in haar dossier duidelijk naar voren komt, dit niet wegneemt dat nog immer niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de door eiseres tijdens de gehoren gegeven antwoorden zijn getoetst en gewogen ten einde tot het bestreden besluit te komen. Eiseres wijst erop dat inzichtelijkheid juist een essentieel punt is van de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015. Eiseres heeft voorts een brief van drs. C. Steenveld, psycholoog, van 10 juni 2015 overgelegd waarin is vermeld dat niet van een ieder kan worden verwacht dat hij op een voor verweerder gewenst moment kan verklaren over een innerlijk proces ten aanzien van zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Gelet hierop is eiseres van mening dat het afleggen van summiere verklaringen haar niet kan worden tegengeworpen. Eiseres heeft in dit verband voorts verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juli 2015, waaruit zonder meer het belang van de inhoud van de brief van drs. Steenveld blijkt, aldus eiseres.
10. De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres dat niet voldoende inzichtelijk is hoe verweerder haar antwoorden heeft getoetst en gewogen, mede gelet op haar toelichting ter zitting, aldus dat de door verweerder gemaakte weging niet juist is en verweerder de verkeerde elementen heeft meegewogen. Zo heeft eiseres ter zitting, onder verwijzing naar de brief van drs. Steenveld, benadrukt dat het summier verklaren over het bewustwordings- en acceptatieproces haar niet mag worden tegengeworpen. Verder heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat de omstandigheid dat mensen in de omgeving moeite hebben met de homoseksuele gerichtheid, nog niet maakt dat eiseres een proces van zelfacceptatie heeft doorgemaakt. Volgens eiseres heeft verweerder ook niet onderbouwd dat iemand die stelt homoseksueel te zijn, een proces van bewustwording en zelfacceptatie moet hebben doorgemaakt en daarover kan verklaren. De rechtbank begrijpt hieruit dat volgens eiseres sprake is van een motiveringsgebrek.
11. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In dit kader overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de thema’s en richtlijnen die volgens WI 2015/09 bij de beoordeling van de seksuele gerichtheid van belang zijn, onder meer zijn gebaseerd op het artikel “Sexual Orientation and the Refugee Determination Process: Questioning a Claimant About Their Membership in the Particular Social Group” van prof. dr. LaViolette uit 2004 en het rapport “Inventarisatie situatie LHBT asielzoekers” van L. Luit van het COC. Verweerder heeft voorts toegelicht dat de verklaringen over de verschillende thema’s moeten worden bezien in samenhang met de situatie in het land van herkomst. Zo mag verwacht worden dat bij een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt en mogelijk strafbaar is gesteld, sprake is van een proces van bewustwording. De rechtbank acht dit uitgangspunt niet onredelijk.
12. De rechtbank overweegt voorts dat eiseres geen stukken heeft overgelegd op basis waarvan aan dit uitgangspunt moet worden getwijfeld. Zo heeft eiseres haar stelling dat een proces van bewustwording en zelfacceptatie in dit geval geen rol speelt, niet onderbouwd. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over een dergelijk proces zou kunnen verklaren. Het in dit kader door eiseres gedane beroep op de brief van drs. Steenveld treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, nu deze brief niet ziet op de specifieke situatie van eiseres. In de brief wordt slechts in algemene termen gesteld dat van mensen met een trauma niet zonder meer kan worden verwacht dat zij goed kunnen verklaren. In de brief wordt voorts geen verband gelegd met homoseksualiteit. Voor zover eiseres hiermee heeft willen onderbouwen dat zij niet eerder over haar homoseksualiteit heeft kunnen verklaren, slaagt dit derhalve niet. Dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in een andere zaak tot een ander oordeel is gekomen wat betreft de brief van drs. Steenbergen in relatie tot het proces van bewustwording en zelfacceptatie, betekent niet dat in deze zaak aan dat oordeel moet worden vastgehouden.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op het feit dat homoseksualiteit in Uganda niet wordt geaccepteerd, van eiseres mocht worden verwacht dat zij meer had kunnen verklaren over de gevoelens die zij had toen zij ontdekte dat zij homoseksueel was, hoe zij daar mee omging en welk proces van zelfacceptatie zij heeft doorgemaakt. Eiseres heeft hierover slechts summier verklaard. Zo heeft eiseres op de vraag of zij een proces van zelfacceptatie heeft doorgemaakt geantwoord dat homoseksualiteit in Uganda een soort vervloeking is, maar dat het voor haar niet moeilijk was om het te accepteren omdat zij zo geboren is. Verder heeft eiseres op de vraag hoe zij is omgegaan met haar ontdekking dat zij zich seksueel aangetrokken voelde tot vrouwen verklaard dat het niet moeilijk was en dat zij dit direct heeft geaccepteerd. Eiseres heeft hiermee geen inzicht gegeven in haar bewustwordingsproces. Ook is niet gebleken dat eiseres in verband met haar gestelde homoseksualiteit geschrokken is, zich heeft verzet, of getwijfeld heeft. Verweerder heeft voorts in aanmerking mogen nemen dat deze verklaringen van eiseres niet stroken met het feit dat eiseres haar homoseksualiteit niet eerder heeft gemeld omdat zij niet wist hoe men zou reageren en zij verlegen is. Gelet op de situatie in het land van herkomst heeft verweerder voorts bevreemdingwekkend kunnen achten dat eiseres zowel op de kostschool als thuis risico’s heeft genomen. Dat volgens eiseres voor alle jongeren ter wereld geldt dat zij risico’s nemen bij het ontdekken van hun seksualiteit, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in de door eiseres overgelegde stukken, te weten de foto’s van een demonstratie van de vereniging Uganda Gay in januari 2014 en een brief van Secret Garden van 18 maart 2014 geen aanleiding heeft hoeven zien voor een ander oordeel. Het enkele feit dat eiseres contact heeft gehad met een belangenorganisatie voor homoseksuelen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de gestelde homoseksuele gerichtheid aannemelijk te achten.
14. Eiseres heeft er voorts op gewezen dat de Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) sinds 1 januari 2015 van kracht is. Voor zover eiseres hiermee heeft willen betogen dat het beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht niet langer wordt toegepast, maar er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zou moeten plaatsvinden, overweegt de rechtbank als volgt.
15. De ABRvS heeft in de uitspraken van 9 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1201 en ECLI:NL:RVS:2015:1203) geoordeeld dat de wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2014/36), nader uitgewerkt in Werkinstructie 2014/10, (WI 2014/10), waarmee verweerder de zogenoemde integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft geïntroduceerd, geen wijziging van beleid is als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Deze wijziging kan daarom niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. 16. Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de gestelde homoseksualiteit geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Verweerder heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als verdragsvluchteling en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de recht van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser kan zodoende aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw geen aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
17. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de vertrektermijn en het aan haar opgelegde inreisverbod van twee jaar.
18. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.