Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[de vader] ,
[de moeder],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 14 van 12 december 2014;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 16 van 4 maart 2015;
- het tussenvonnis van 18 maart 2015 waarbij een comparitie na antwoord is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 29 september 2015 met de daarin genoemde producties;
- de akte houdende overlegging producties van de Staat van 14 oktober 2015 met productie 17;
- de brief van de zijde van de ouders van 20 oktober 2015 met opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie;
- de brief van de zijde van de Staat van 28 oktober 2015 met opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie;
- de akte houdende uitlating producties, tevens akte houdende overlegging producties en akte houdende wijziging van eis van 11 november 2015 met producties 15 t/m 18 van de zijde van de ouders;
- de brief van de zijde van de Staat van 19 november 2015, waarin de Staat bezwaar maakt tegen het overleggen van laatstgenoemde akte van de ouders en de bijbehorende producties;
- de brief van de zijde van de ouders van 23 november 2015;
- de brief van de rechtbank van 26 november 2015, waarin de rechtbank aan partijen kenbaar heeft gemaakt dat zij de door de ouders ingediende stukken als onderdeel van het procesdossier beschouwt en dat de wijziging van eis een vermindering van eis is, waardoor de Staat niet in zijn belangen is geschaad.
2.De feiten
- Onderbouwing geïndiceerde zorg en onderbouwing verzoek raadsonderzoek;
- Overzicht contactjournaals
- PGB Zorgvraag
- Verwijsbrief huisarts van 16 januari 2007
- Sociaal-medisch advies van 21 september 2006
- Stamblad
Brief met hulpaanvraag van moeder”. In de onderbouwing van het verzoek van BJZ staat dat de moeder deze brief heeft meegenomen naar het screeningsgesprek waarin ze de gang van zaken beschrijft en haar hulpvragen heeft geformuleerd. Dit stuk heeft voor zover relevant, de volgende inhoud:
PGB Zorgvraag
is erg druk en vaak ziek. Vertoont soms agressief gedrag. Nog niet zindelijk. Moeder staat er alleen voor. Graag uw begeleiding.”
“Mw. heeft een chronisch psychiatrisch ziektebeeld waarbij ze in een wankel evenwicht verkeert en makkelijk kan decompenseren door stress en vermoeidheid. Mw. heeft als alleenstaande moeder de zorg voor 3 jonge kinderen en kan dit in feite niet aan. Haar hiernaast nog belasten met loonvormende arbeid is onmogelijk. Mw. is arbeidsongeschikt. Herbeoordeling is pas zinvol na meer dan 2 jaar.”
Moeder wil zelf de touwtjes in handen houden en wil middels een pgb hulp voor haar kinderen regelen.”
Verzoekers klagen erover dat de Raad voor de Kinderbescherming geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de situatie van hun kinderen. Volgens verzoekers heeft de Raad toe geredeneerd naar één conclusie, namelijk dat het beter was dat de kinderen (spoedig) uit huis werden geplaatst. De Raad baseerde zich daarbij volgens verzoekers op onjuiste informatie, stond daarbij niet open voor andersluidende, positieve verklaringen maar is steeds op de ingeslagen weg verder gegaan en heeft uiteindelijk ook de rechter en andere betrokkenen eenzijdig en onjuist geïnformeerd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
Recht voor allen” en “
De Samenzwering”. De ouders hebben te kennen gegeven dat het hen in deze procedure mede te doen is om erkenning door de Raad/de Staat van het door hen gevoelde onrecht. De rechtbank begrijpt dat erkenning een belangrijke drijfveer is van de ouders om de Staat in rechte te betrekken. De vraag die de rechtbank echter dient te beantwoorden is of er een feitelijke en juridische grondslag bestaat om de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is te houden voor het handelen van de Raad en of de Staat uit dien hoofde gehouden is tot vergoeding van de gestelde schade. Dat zal de rechtbank hierna beoordelen.
alleschadeposten is verjaard. Dit staat in de weg aan het honoreren van het verjaringsverweer van de Staat en betekent dat de ouders belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de gevorderde verklaring van recht.
vanaf 24 april 2007. Vanaf dat moment zijn de ouders immers steeds in de gelegenheid geweest hun verweer naar voren te brengen, terwijl niet in geschil is dat zij van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik hebben gemaakt. De rechtbank tekent in dat kader aan dat blijkens de beschikking van 24 april 2007 voorafgaand aan die zitting al een verweerschrift is ingediend en door de ouders schriftelijke informatie is overgelegd van zowel een psychiater als de huisarts. Onder die omstandigheden ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank vanaf 24 april 2007 causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen van de Raad en de schade. De rechtbank verwerpt de stelling van de ouders dat wel degelijk ook ter zake van die beslissingen causaal verband bestaat, omdat de rechtbank zich feitelijk bij haar beslissingen slechts laat leiden door het standpunt van de Raad. Daargelaten dat de ouders er daarbij aan voorbijgaan dat de latere verlengingsverzoeken niet zijn ingediend door de Raad maar door BJZ, gaan de ouders er ook aan voorbij dat er van moet worden uit gegaan dat de kinderrechter een onafhankelijke beslissing neemt, na zorgvuldige weging van alle hem door beide partijen ter beschikking gestelde gegevens.
van 16 april 2007.Die beslissing is spoedshalve genomen zonder de ouders daarover eerst te horen. Dat laat de mogelijkheid open dat wel sprake is van causaal verband tussen het handelen van de Raad (waaruit de eerste beschikking is voortgevloeid) en de schade. Immers, de rechterlijke beslissing van 16 april 2007 waarbij de spoedbeslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is gegeven, is enkel en alleen genomen op basis van eenzijdige informatie van de Raad. De rechtbank zal dan ook hierna beoordelen of indiening van dit spoedverzoek, gegeven alle omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet door de Raad gedaan had mogen worden.
verkeerde beslissingen of beoordelingen van deskundigen niet noodzakelijkerwijs kinderbeschermingsmaatregelen onverenigbaar maken met artikel 8 EVRM. De sociale en medische autoriteiten hebben een zorgplicht voor kinderen en kunnen niet aansprakelijk zijn voor elke keer dat echte en redelijke zorgen over de veiligheid van kinderen ten opzichte van hun familie achteraf onwaar blijken.’ (Zie onder andere EHRM, 30-09-2008, nr. 38000(1)/05, NJB 2008, 1974).
geen zicht of duidelijkheid” over het psychiatrisch ziektebeeld van moeder valt te krijgen. Uit de stukken waarover de Raad beschikte blijkt verder, dat vast staat dat de leerkracht van [minderjarige 1] ernstige zorgen heeft geuit, bang was dat de moeder buiten beeld zou raken en dat de school overwoog met een melding bij het AMK en Bureau Leerplicht in te grijpen ten aanzien van [minderjarige 1] , die sinds januari 2007 leerplichtig was en veelvuldig thuis werd gehouden. Voorts blijkt uit de stukken die de Raad ter beschikking had (hetgeen de moeder in de procedure ook niet gemotiveerd heeft weersproken) dat de moeder de door BJZ noodzakelijk geachte en aangeboden hulp in het vrijwillig kader niet wilde aanvaarden. Zij weigerde de hulp in de vorm van MKD en GGV voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , alhoewel zij eerst wel had ingestemd met GGV; daarnaast had zij eerder al de door de school geadviseerde hulp in de vorm van een opvoedcursus afgewezen. Daar komt nog bij dat het de Raad inmiddels duidelijk was geworden dat de moeder niet alleenstaand was, zoals zij naar buiten toe deed voorkomen, maar samenwoonde met een illegaal in het land verblijvende partner, wat voor extra spanning en problemen zorgde. Al met al acht de rechtbank het onder de gegeven omstandigheden dan ook niet onbegrijpelijk, noch verwijtbaar onzorgvuldig, dat de Raad een beschermingsmaatregel heeft gevraagd.