In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om planschadevergoeding van een eiser die stelt schade te lijden door de aanleg van een hoogspanningslijn nabij zijn woning. De eiser, woonachtig op 80 meter van de hoogspanningslijn, had een verzoek ingediend bij de minister van Economische Zaken voor een tegemoetkoming in planschade, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de minister op basis van een advies van een extern adviesbureau had geconcludeerd dat de eiser in een nadeliger positie was komen te verkeren door de inwerkingtreding van het inpassingsplan, maar dat de schade binnen het normaal maatschappelijk risico viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen het wonen nabij hoogspanningslijnen en gezondheidsrisico's, en dat de vrees van eiser voor gezondheidsschade niet kan leiden tot een tegemoetkoming in de schade. De rechtbank heeft ook de taxatie van de woning beoordeeld en geconcludeerd dat de minister het advies van het adviesbureau terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd. De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere zaken over de gezondheidsrisico's en de belasting van hoogspanningsverbindingen als leidraad genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beslissing van de minister om de bezwaren van eiser ongegrond te verklaren bevestigd.