ECLI:NL:RBDHA:2016:4164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een re-integratieconsulente na langdurige ziekte en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 19 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Horstink, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. S. van Bergen. Eiseres had een Ziektewet (ZW)-uitkering die per 12 juni 2015 door het Uwv was beëindigd. Eiseres had zich eerder ziek gemeld in verband met psychische klachten en rugklachten, maar het Uwv oordeelde dat zij vanaf 12 juni 2015 weer in staat was om haar eigen werk te verrichten. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode voorafgaand aan de beëindiging van de uitkering verschillende keren ziek was geweest, maar dat de medische beoordelingen door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gaven om aan te nemen dat eiseres op de datum in geding arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende medische gegevens waren om te concluderen dat eiseres in staat was haar eigen werk te verrichten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van de verzekerde om zich tijdig te laten behandelen voor psychische klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door eiseres overgelegde medische stukken geen betrekking hadden op de datum in geding, waardoor deze niet konden dienen ter onderbouwing van haar standpunt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Horstink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: mr. S. van Bergen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 12 juni 2015 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 29 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft eiseres opnieuw een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is werkzaam geweest als re-integratieconsulente gedurende 40 uur per week bij [B.V. X] Op 30 november 2011 heeft zij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten (burn-out/depressie). Nadien heeft zij gedeeltelijk hervat. Op 25 juli 2012 is zij uit dienst gegaan. Met ingang van 2 mei 2013 is eiseres hersteld verklaard. Haar is met ingang van 2 mei 2013 tot 1 april 2014 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2
Op 5 augustus 2013 heeft eiseres zich wederom ziek gemeld. Per 11 september 2013 is zij weer hersteld verklaard.
1.3
Op 16 september 2013 heeft zij zich weer ziek gemeld in verband met een ziekenhuisopname in verband met zwangerschapsklachten.
1.4
Op 7 juli 2014 heeft zij zich, aansluitend aan haar zwangerschapsverlof, ziek gemeld vanwege extreme vermoeidheid en rugklachten.
1.5
Op 11 september 2014 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden, waarbij eiseres ongeschikt is geacht voor haar eigen werk, maar wel geschikt is bevonden passend werk te verrichten. Op 27 oktober 2014 en 11 juni 2015 hebben nadere medische beoordelingen plaatsgevonden.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 12 juni 2015 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.7
Eiseres heeft zich op 20 oktober 2015 wederom ziek gemeld, op grond waarvan haar een ZW-uitkering is toegekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) aan de hand van het bezwaarschrift toetst of de verzekeringsarts in redelijkheid tot de medische beoordeling heeft kunnen komen die mede heeft geleid tot het bestreden besluit. Voorts is hierin overwogen dat de verzekeringsarts b&b van mening is dat eiseres vanaf 12 juni 2015 (weer) in staat is om haar arbeid te verrichten.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 9 maart 2016, op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. In dit rapport heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat hij het standpunt niet kan volgen dat eiseres op 12 juni 2015 aan psychische klachten leed, omdat dit niet blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b is voorts van mening dat de verklaring van de huisarts van 22 februari 2016 niet consistent is met de bevindingen van de verzekeringsarts. Pas sinds 9 juli 2015 is eiseres immers bij de POH-GGZ onder behandeling, die bedoeld is voor lichte psychische problematiek, en pas 2 maanden later werd opnieuw antidepressiva voorgeschreven. De behandeling door de behandelend sector en het onderzoek van 17 november 2015 laten volgens de verzekeringsarts b&b een consistent beeld zien van een verslechterende psychische situatie, die pas na 12 juni 2015 optrad.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert aan dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Zij stelt dat zij last heeft van lage rugklachten en psychische klachten, waaronder sinds oktober 2011 een depressie. Thans is volgens haar sprake van een herhaalde ernstige depressie en van rugklachten, waardoor zij niet geschikt is haar eigen functie te verrichten. Eiseres stelt dat zij op 12 juni 2015 dezelfde beperkingen ondervond dan zij thans ondervindt, op grond waarvan haar wel een ZW-uitkering is toegekend. Daarom is volgens eiseres haar ZW-uitkering per 12 juni 2015 ten onrechte beëindigd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres bij brief van
29 februari 2016 medische verklaringen van GGZ medewerker [medewerker] van 29 december 2015, van psychiater [psychiater] van 31 december 2015 en van haar huisarts van 22 februari 2016 overgelegd. Voorts heeft eiseres op 17 maart 2016 aanvullende medische informatie van haar huisarts van 15 maart 2016 ingediend.
Daarnaast zijn volgens eiseres de conclusies van de primaire verzekeringsarts dat er geen sprake zou zijn van stressbronnen en dat er thuis geen bijzonderheden zijn onjuist. Haar privé-omstandigheden, waaronder de ziekte van haar echtgenoot, hebben volgens eiseres immers een negatieve doorwerking op haar.
4. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3756).
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 11 juni 2015 is gezien op het spreekuur van bedrijfsarts [bedrijfsarts] . Deze arts heeft blijkens zijn rapport van 11 juni 2015 de diagnose aspecifieke subacute rugpijn en moe eci gesteld. Eiseres heeft volgens deze arts onveranderd last van laag-thoracale rugklachten, maar hij heeft bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gevonden. Daarom ziet de bedrijfsarts geen beperkingen voor de fysiek niet zware functie van werkconsulente. Voorts ziet hij geen psychopathologie (meer). Weliswaar heeft eiseres klachten van extreme vermoeidheid, maar na uitgebreid onderzoek door de huisarts is daarvoor geen verklaring gevonden. Daarmee ziet de bedrijfsarts geen medische reden voor arbeidsongeschiktheid, temeer omdat eiseres tijdens het spreekuur geen vermoeide indruk maakt.
Vervolgens is eiseres in het kader van de bezwaarprocedure op 23 september 2015 gezien door verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts] . Blijkens zijn rapport van 28 september 2015 ziet hij op basis van dossierstudie, de bevindingen tijdens de hoorzitting en ontvangen medische informatie geen reden te twijfelen aan het oordeel van de primaire verzekerings-arts. De problematiek die eiseres op het spreekuur van die arts aanvoerde werd medisch niet geobjectiveerd. Daarnaast is eiseres volgens de verzekeringsarts b&b door die arts adequaat psychisch onderzocht, gelet op de beschrijving van de onderzoeksbevindingen. Dat er op de datum in geding geen psychische klachten waren, is wel degelijk verenigbaar met een dysthyme stoornis. Een belaste psychische situatie was destijds niet ondenkbaar gezien de problematiek in het gezin, maar er was echter geen aanleiding om de aanwezigheid van psychische arbeidsbeperkingen te veronderstellen, gelet op het ontbreken van enige behandeling voor psychische problematiek sinds de geboorte van haar kind in april 2014, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.2
Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres door de bedrijfsarts psychisch is onderzocht en door de verzekeringsarts b&b is gezien. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b de beschikking gehad over medische informatie van de huisarts en de Rugschool Den Haag.
Naar het oordeel van de rechtbank waren er dan ook voldoende medische gegevens voorhanden die een juist beeld geven van de medische problematiek en de functionele mogelijkheden van eiseres. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De stelling van eiseres dat de primaire verzekeringsarts niet op de hoogte was van de ziekte van haar echtgenoot acht de rechtbank niet aannemelijk, nu hierover reeds in de medische rapportages van 17 januari 2013 en 2 april 2013 is gerapporteerd, welke rapporten de verzekeringsarts blijkens zijn rapport van 11 juni 2015 heeft bestudeerd.
5.3
De rechtbank stelt voorts vast dat de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken geen betrekking hebben op de datum in geding. Dat betekent dat op basis van die medische informatie achteraf niet kan worden bewezen dat eiseres depressief was ten tijde hier van belang. Voor zover eiseres er in die periode zelf voor heeft gekozen zich voor haar psychische klachten niet onder behandeling te laten stellen, dienen de gevolgen van die keuze naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening te komen.
Gelet op alle beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van de verzekerings-arts b&b van 28 september 2015 en 9 maart 2016, is eiseres er naar het oordeel van de rechtbank met de door haar overgelegde medische verklaringen dan ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het oordeel van de verzekeringsartsen onjuist is. Uit de verklaring van psychiater [psychiater] blijkt dit evenmin, nu daarin is vermeld dat eiseres haar pas op 30 december 2015 heeft geconsulteerd, zijnde ruim zes maanden na de datum hier in geding. Deze informatie acht de rechtbank voor de beoordeling in deze zaak dan ook niet van belang.
De rechtbank ziet, gelet op het vorenstaande, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de geschiktheid van eiseres voor haar eigen werk.
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht besloten dat eiseres vanaf 12 juni 2015 in staat moet worden geacht haar eigen werk te verrichten.
7. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.