ECLI:NL:RBDHA:2016:3831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van studiekosten voor werkeloze piloot in het kader van het behoud van kwalificaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij een werkeloze piloot, eiser, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van studiekosten. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012 een bedrag van € 2.857 opgevoerd als aftrekbare studiekosten, die hij had gemaakt voor het behoud van zijn vliegbrevet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de jaren 2008 tot en met 2010 een opleiding tot verkeersvlieger had gevolgd en in 2010 zijn vliegbrevet had behaald. Echter, in 2012 was eiser nog niet werkzaam als verkeersvlieger en de kosten die hij in dat jaar had gemaakt, waren niet gedaan in het kader van een nieuw leertraject.

De rechtbank oordeelde dat de uitgaven van eiser niet voldeden aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid zoals gesteld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat vereist dat scholingsuitgaven direct verband moeten houden met een opleiding of studie die gericht is op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De rechtbank concludeerde dat de door eiser gemaakte kosten niet konden worden aangemerkt als studiekosten, omdat deze niet waren gemaakt in het kader van een opleiding of studie, maar eerder ter behoud van reeds verworven kwalificaties. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de aftrek van de studiekosten af.

De uitspraak benadrukt het belang van het leertraject en de noodzaak dat uitgaven daadwerkelijk verband houden met een opleiding of studie die gericht is op het verwerven van inkomen. De rechtbank verwierp het standpunt van eiser dat de uitgaven noodzakelijk waren voor het behoud van zijn kwalificaties, omdat dit niet voldeed aan de wettelijke eisen voor aftrekbaarheid van studiekosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/315

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. J.A.M. Kamps),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 december 2015 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en het daarbij bij beschikking vastgestelde bedrag aan nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren van € 94.313.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in de jaren 2008 tot en met 2010 aan [bedrijf A] een opleiding gevolgd tot verkeersvlieger. In 2010 heeft hij zijn vliegbrevet behaald. In het jaar 2012 was eiser nog niet werkzaam als verkeersvlieger.
2. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 heeft eiser een bedrag van € 2.857 opgevoerd als aftrekbare studiekosten en andere scholingsuitgaven. Het gaat hierbij om de volgende kosten:
[bedrijf A] Recurrent Programma € 1.350
[VOF X] vliegtraining sessie’s B737NG 6x € 1.700
Medische keuring [B.V. Y] € 247
[bedrijf A] losse simulatorbeurt FNPT2
€ 60
Totaal € 3.357
Drempel
€ 500
Aftrek € 2.857
3. In geschil is of verweerder de onder 2 genoemde kosten ten onrechte niet in aftrek heeft toegestaan en daardoor de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren met € 2.857 te laag heeft vastgesteld.
4. De door eiser opgevoerde scholingsuitgaven dienen te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001. Deze bepaling luidt als volgt:
“Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.”
5. In haar uitspraak van 19 maart 2008, nr. 07/5730, ECLI:NL:RBHAA:2008:477, heeft rechtbank Haarlem onder meer het volgende overwogen.
“4.3 Op grond van artikel 6.27, eerste lid, Wet IB 2001, zijn scholingsuitgaven de uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
De eis dat de opleiding of studie moet zijn gevolgd met als doel het verwerven van inkomen uit werk en woning, betekent dat het doel van de opleiding of studie moet zijn hetzij het verbeteren van de financieel-economische positie van de belastingplichtige, hetzij het op peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomen uit tegenwoordige arbeid.
4.4
Voor zover deze uitgaven zouden kunnen samenhangen met het op peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden, is in de wetsgeschiedenis met betrekking tot scholingsuitgaven onder meer het volgende opgenomen:
‘De uitgaven moeten direct verband houden met het leertraject. Hierbij moet worden gedacht aan reële en rechtstreekse kosten, lasten en afschrijvingen voor een opleiding of studie, zoals bijvoorbeeld lesgelden en leerboeken. Zo zijn uitgaven voor vakliteratuur alleen aftrekbaar indien er een zodanig verband tussen de literatuur en het volgen van het leertraject bestaat dat de literatuur in de gegeven omstandigheden naar het spraakgebruik als leerboek of leermiddel kan worden aangemerkt.' (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 260 en 261).
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 en uit de hierboven weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis dat een belastingplichtige eerst dan voor een aftrek van scholingsuitgaven in aanmerking kan komen als hij een opleiding of een studie volgt. Voorts moeten volgens de hiervoor aangehaalde passage uit de wetsgeschiedenis de uitgaven direct verband houden met een leertraject, waarvoor geldt dat het verwerven van kennis plaatsvindt onder begeleiding of toezicht van een derde. In hetgeen door eiser naar voren is gebracht en het overgelegde bewijsmateriaal heeft de rechtbank niet kunnen concluderen dat er ten aanzien van eiser in 2003 sprake is geweest van een opleiding of studie als hiervoor omschreven.
De stelling van eiser dat de door hem opgevoerde uitgaven noodzakelijk zijn om op zijn vakgebied bij te blijven zodat hij zijn beroep als leraar kan blijven uitoefenen, kan – wat daarvan ook zij- naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. De thans geldende wettelijke regeling brengt met zich mee, zoals hiervoor is aangegeven, dat niet beroepskosten doch slechts specifieke kosten direct verband houdend met het volgen van een studie of opleiding voor aftrek in aanmerking komen. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de door eiser uit Van Dale’s Groot Woordenboek aangehaalde betekenis van het woord “studie” en daaraan door eiser gegeven uitleg niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of studiekosten wel of niet aftrekbaar zijn.”
In zijn uitspraak van 23 juni 2011, nr. 08/00350, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9593, heeft het gerechtshof Amsterdam zich met dit oordeel van de rechtbank Haarlem en de gronden waarop het berust verenigd en die tot de zijne gemaakt.
6. De rechtbank sluit zich aan bij het onder 5 weergegeven oordeel van rechtbank Haarlem en de gronden waarop dat berust en maakt die tot de hare. Voor zover eiser meent dat de bewuste wettelijke bepaling, meer in het bijzonder het begrip ‘scholingsuitgaven’, ruimer dient te worden uitgelegd, volgt de rechtbank hem daar in niet. Dat standpunt van eiser berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting en uitleg van de geldende jurisprudentie.
7. Het voorstaande betekent dat van scholingsuitgaven in de zin van de onder 4 genoemde bepaling eerst sprake kan zijn indien uitgaven zijn gedaan in het kader van bepaalde opleiding of studie (een leertraject). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met al wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan in het kader van een leertraject. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
8. Vast staat dat eiser de opleiding tot verkeersvlieger aan [bedrijf A] in 2010 in zoverre heeft afgerond, dat hij in dat jaar via die opleiding zijn vliegbrevet heeft behaald. Naar volgt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, heeft eiser de onderwerpelijke uitgaven gedaan ter behoud van het in 2010 behaalde vliegbrevet.
9. Eiser bepleit primair dat het oorspronkelijk door eiser gevolgde leertraject, te weten de opleiding tot verkeersvlieger aan [bedrijf A] , in fiscale zin pas is afgerond op het moment dat eiser voor het eerst gaat werken als piloot in de commerciële luchtvaart. De uitgaven zijn gedaan in het kader van dit leertraject en dus aftrekbaar, aldus eiser. De rechtbank verwerpt dit standpunt van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is het oorspronkelijke leertraject (de opleiding tot verkeersvlieger aan [bedrijf A] ) reeds in 2010 afgerond met het behalen van het vliegbrevet door eiser. Daarom kan van de bewuste uitgaven niet worden gezegd dat die zijn gedaan in het kader van dat - reeds afgeronde - leertraject.
10. Vervolgens ligt de vraag voor of de uitgaven zijn gedaan in het kader van een nieuw leertraject dat eiser is gaan volgen. Dat dit het geval is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Daarvoor is onvoldoende steun te vinden in de gedingstukken en in wat eiser heeft aangevoerd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij weliswaar geen reden heeft om te twijfelen aan de stelling van eiser dat hij de uitgaven heeft moeten doen om zijn brevet te kunnen behouden en zo uitzicht op werk als verkeersvlieger te behouden, maar dat feit op zich is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om sprake te doen zijn van een (nieuw) leertraject in vorenbedoelde zin. Dat de trainingen en/of cursussen die eiser in 2012 heeft gevolgd meer behelzen dan het enkele volgen van die trainingen en/of cursussen ter behoud van zijn vaardigheden en daarmee zijn vliegbrevet, en als zodanig wel een (nieuw) leertraject vormen, heeft eiser niet voldoende inzichtelijk en niet aannemelijk gemaakt.
Al hetgeen eisers gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd over de verschillende eisen die de verschillende luchtvaartmaatschappijen aan (potentiële) verkeersvliegers stellen, de beperkte gelding van het door eiser behaalde brevet – het is, naar de rechtbank begrijpt, momenteel alleen geldig voor een Boeing 737 bij de [bedrijf A] – en de daaruit voortvloeiende noodzaak aanvullende cursussen/opleidingen te volgen om breder inzetbaar te (kunnen) zijn binnen de luchtvaartbranche, doet aan het voorstaande niet af. Die algemene uitlatingen zeggen immers niets over de vraag of in dit geval sprake is van een leertraject in voornoemde zin dat eiser is gaan volgen. Dat eiser bijvoorbeeld na 2010 een nieuwe opleiding is gaan volgen om een bevoegdheid te verwerven voor een ander type vliegtuig, is niet gesteld en ook niet gebleken. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de door eiser opgevoerde kosten geheel betrekking hebben op het bijhouden van de eerder verworven vaardigheden. Ook daaruit kan worden afgeleid dat de uitgaven geen betrekking hebben op een nieuw leertraject.
11. Voor zover eiser meent dat het enkele feit dat bij de trainingen en/of cursussen sprake is van toezicht en/of begeleiding van een derde maakt dat reeds daarom sprake is van een leertraject, volgt de rechtbank hem daarin niet. Dat enkele feit is daartoe onvoldoende. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij, anders dan eiser kennelijk doet, in de hiervoor onder 5 aangehaalde uitspraken van de rechtbank Haarlem en het gerechtshof Amsterdam geen bevestiging van dit door eiser ingenomen standpunt vindt.
12. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de onderwerpelijke uitgaven zijn gedaan in het kader van een bepaalde opleiding of studie (een leertraject), heeft verweerder de aftrek van scholingsuitgaven terecht geweigerd.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.