ECLI:NL:RBDHA:2016:3716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
AWB 15/20522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek als kennelijk ongegrond met betrekking tot de implementatie van de Procedurerichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2016 uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielverzoek van een Nigeriaanse eiser. De aanvraag, ingediend op 27 september 2014, werd afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van Richtlijn 2005/85/EG, aangezien de aanvraag dateerde van voor de implementatie van de herziene Procedurerichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag niet had kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, omdat Nederland artikel 28, tweede lid, van de vorige Procedurerichtlijn niet had geïmplementeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn identiteit en nationaliteit, en dat zijn verklaringen over zijn herkomst en asielrelaas niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en zelf in de zaak voorzien door de aanvraag als ongegrond af te wijzen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals die bepaling luidde ten tijde van de aanvraag. Dit houdt in dat de uitspraak geldt als een terugkeerbesluit, met een vertrektermijn van vier weken. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/20522

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser,
(gemachtigde: mr. S.E.B. den Boer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Aan eiser is evenmin uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 19 november 2015 beroep ingesteld. Tevens heeft eiser op die datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het verweerder wordt verboden eiser uit Nederland te verwijderen en zijn opvang te beëindigen zolang niet op het beroepschrift is beslist. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer AWB 15/20627.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.M.H. van der Wal.
Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. In deze uitspraak is aangegeven dat het beroep ter beoordeling zal worden doorverwezen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.
Bij brief van 15 december 2015 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat besloten is het onderzoek in het beroep met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te heropenen.
Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 11 februari 2016, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 in Borno State en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij behoort tot de Haussa bevolkingsgroep, is christen en was voorafgaand aan zijn vertrek uit Nigeria woonachtig in Lagos. Zijn ouders zijn overleden. Eiser is vanaf dat moment bij zijn tante gaan wonen. Toen eiser opgroeide merkte hij dat hij homoseksuele gevoelens had. Op school werd eiser gepest door zijn medeleerlingen. Toen eiser ongeveer negen jaar oud was, heeft zijn tante hem naar een man, genaamd [persoon A] , gebracht, die in Lagos woonde. Deze man had meerdere lijfwachten. Eiser denkt dat hij politicus is. Eiser werd in de woning van [persoon A] vastgehouden en moest daar schoonmaken. Hij werd met de auto naar school gebracht. Verder kwam eiser niet buiten. Eiser werd door [persoon A] mishandeld en bedreigd. In augustus/september 2014 werd hij onder dwang door [persoon A] seksueel misbruikt. Op een dag is eiser ontsnapt, maar werd hij door een politiebusje opgepikt waarin de lijfwachten van [persoon A] zaten en weer teruggebracht. Op 27 september 2014 is eiser door [persoon A] naar het vliegveld in Lagos gebracht. [persoon A] deed of eiser zijn zoon was. Zij zijn samen naar Nederland gereisd. In Nederland heeft [persoon A] het met iemand over de telefoon over geld en prostitutie gehad. Eiser heeft op een onbekend treinstation weten te ontsnappen. Eiser heeft hulp gekregen van een vrouw en heeft zich gemeld om een asielaanvraag te doen. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria te zullen sterven vanwege zijn homoseksualiteit. Hij kan in Nigeria geen uiting geven aan zijn gevoelens.
Het bestreden besluit
2. Verweerder onderscheidt in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
  • Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is afkomstig uit Lagos;
  • Eiser is op negenjarige leeftijd door zijn tante naar [persoon A] gebracht, alwaar hij tot aan zijn vertrek heeft verbleven;
  • Eiser heeft [persoon A] in Nederland verlaten omdat hij vreesde door [persoon A] in de prostitutie te werk gesteld te worden;
  • Eiser heeft een homoseksuele geaardheid en vreest te worden vervolgd bij terugkeer naar Nigeria.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser de door hem gestelde Nigeriaanse nationaliteit bezit, omdat hij geen documenten heeft overgelegd waarmee zijn identiteit en nationaliteit kunnen worden vastgesteld en hij vage en onjuiste verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde woonomgeving in Lagos. Verweerder heeft hierbij gebruikgemaakt van algemeen toegankelijke satellietbeelden en databasebestanden. Voorts heeft verweerder aangegeven dat bij herkomstonderzoeken gebruik wordt gemaakt van het Regionaal Informatie Centrum (RIC), onderdeel van Bureau Land en Taal (BLT), bestaande uit deskundigen op het gebied van geografische documentatie. Verweerder heeft gewezen op de verklaring van eiser dat hij woonachtig was aan de Federal Road in Lagos. In Lagos zijn 117 regionale wegen waarvan er één Federal Road heet. Eiser kan geen directe aanwijzingen in de vorm van straatnamen, kruispunten en/of markante bekende gebouwen noemen om zijn woonadres bij zijn tante en [persoon A] nader aan te duiden. Het is niet geloofwaardig dat eiser geen nadere informatie over zijn omgeving zou kunnen geven. Hij ging dagelijks naar school en kwam hierbij in contact met zijn klasgenoten. Aangenomen mag worden dat eiser, ook wanneer hij plaatsen niet zelf bezocht, via gesprekken met leeftijdsgenoten over enige kennis over zijn directe woonomgeving moet kunnen beschikken. Temeer daar eiser dagelijks van huis naar school ging. Ook indien eiser altijd met de auto naar school werd gebracht, en via verschillende routes, mag worden verondersteld dat hij door middel van visuele waarneming meer gedetailleerde informatie kan verschaffen over zijn directe woonomgeving. Dat eiser niet weet hoe de straat heet waar hij zou hebben gewoond, niet weet hoe de nabijgelegen straten heten, hoe ver het benzinestation is, of er supermarkten en banken zijn en hoe ze heten, en geen specifieke gebouwen of andere stadselementen kan benoemen of lokaliseren, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
2.2.
Daarnaast wijst verweerder op de verklaring van eiser dat hij naar Ilupeju Grammar School ging en dat hij in de aanvullingen en correcties op zijn gehoren heeft aangegeven dat de school gelegen is bij de brug aan de Apapa Oworonshhoki Express Way, en dat het huis van [persoon A] niet ver gelegen is van de Oshodi Market. Gezien de accuraatheid van deze verklaring is het vreemd dat eiser bij het aanvullend gehoor over zijn herkomst desgevraagd niet kan verklaren dat hij vanaf zijn huis dichter bij de markt, de brug of zijn school is. Ook niet nadat de vraag een aantal malen is herhaald. De verklaring van eiser dat de markt en de school zo dichtbij elkaar liggen dat hij niet kan zeggen welke dichterbij zijn huis liggen, komt niet overeen met de realiteit, aangezien men vanuit de Oshodi Market een viaduct onderdoor moest alvorens men bij de Ilupeju Grammar School kan komen. Dat eiser geen adequate beschrijving kan geven van de route van de Oshodi Market, waar hij volgens eigen verklaringen vlakbij woonde, en de Ilupeju Grammar School, waar hij dagelijks naar toe ging, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De schets die eiser bij de zienswijze heeft aangeleverd en waarbij hij de woning van [persoon A] ten zuiden van de Express Way plaatst, leidt verweerder niet tot een andere conclusie. Volgens verweerder heeft eiser niet verklaard waarom hij in de voorafgaande gehoren niet in staat was de ligging van de woning ten opzichte van genoemde elementen aan te duiden. Daarbij komt dat de ligging van de woning op de schets in tegenspraak is met eerdere verklaringen van eiser. Zo heeft eiser verklaard dat hij normalerwijze naar de Ilupeju Grammar School ging door onder het viaduct door te gaan, hetgeen impliceert dat zijn verblijfplaats aan de noordkant van de Express Way ligt.
2.3.
Verweerder heeft daarnaast opgemerkt dat eiser heeft aangegeven dat de Ilupeju Grammar School uit drie, vier, of vijf gebouwen bestaat, terwijl uit satellietbeelden blijkt dat het tot de school behorende gebouwencomplex uit een veelheid van het door eiser genoemde aantal gebouwen bestaat, ook als alleen gekeken wordt naar de Ilupeju Grammar School. In werkelijkheid zijn het meer dan tien gebouwen. De beschrijving van eiser waarbij hij verklaart dat sprake is van een U-vormig gebouw met daarvoor nog een gebouw dat de U afsluit, komt evenmin overeen met de werkelijkheid. Nu de antwoorden van eiser over zijn school ontwijkend dan wel onjuist zijn, kan niet worden vastgesteld dat hij deze school bezocht zou hebben van zijn negende tot zijn zestiende levensjaar. Hiermee heeft eiser zijn gestelde herkomst evenmin kunnen aantonen.
2.4.
Verweerder stelt vast dat de verklaringen van eiser over zijn woonplaats overwegend vaag zijn. Dit wordt eiser aangerekend aangezien hij meermalen geen of ontwijkende antwoorden heeft gegeven op vragen, ook nadat de vragen hem meerdere keren zijn voorgelegd. Als gevolg hiervan heeft eiser niet geloofwaardig gemaakt dat hij daadwerkelijk afkomstig is uit Lagos. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser weliswaar minderjarig is, maar acht jaar onderwijs heeft gevolgd en vanaf zijn negende jaar bij [persoon A] zou hebben gewoond. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van iemand die van zijn negende tot zijn zestiende jaar dagelijks van huis naar school ging, mag worden verwacht dat hij een adequate beschrijving kan geven van zijn directe woonomgeving, alsmede een aantal straatnamen kan benoemen. Voor zover eiser zou willen aandragen dat hij een aantal zaken ook juist heeft benoemd, zou dit niet tot een andere conclusie leiden, nu niet kan worden uitgesloten dat eiser deze kennis op andere wijze heeft verkregen.
2.5.
Verweerder concludeert dat derhalve geen geloof kan worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen omtrent de problemen die hij stelt te hebben ondervonden en vreest te krijgen in Nigeria. Nu geen geloof wordt gehecht aan de gestelde nationaliteit, identiteit, herkomst en het asielrelaas, heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst.
De beroepsgronden
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit in het bezit is geweest van een identiteitsdocument. Voor het verkrijgen daarvan moet men meerderjarig zijn, zoals ook blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht van Nigeria van oktober 2015. In het eerste gehoor heeft hij verklaard dat hij uit Borno State afkomstig is. Hij heeft contact opgenomen met de Nigeriaanse ambassade en er is contact geweest met zijn tante [tante] . Zij heeft een Attestation of Birth van de National Population Commisson, afgegeven op 20 november 2015, en een Affidavit van 19 november 2015, opgestuurd. Daarnaast stelt eiser dat hij Edo spreekt dat alleen in Edo-State wordt gesproken. Hieruit blijkt dat hij de Nigeraanse nationaliteit heeft.
3.1.
Eiser betwist verder dat hij vage verklaringen heeft afgelegd over zijn woonplaats. Eiser voert aan dat hij woonde aan een straat die Federal Road genoemd werd. Dit is niet ver van Oshodi market. Hij woonde in een groot wit huis (oud huis) met portierswoning en een gastenverblijf. Het huis was omheind. Eiser verwijst daarbij naar de tekening die hij maakte tijdens het gehoor. Hij heeft tijdens het aanvullend gehoor aangegeven dat hij in een kleine straat woonde en dat om de hoek een grote straat is waar de Ododuwa school (Secondary School) aan ligt. Langs die weg staan bankgebouwen en benzinestations. Eiser vindt het moeilijk om zich precies te herinneren wat hij in de juiste volgorde zag als hij naar school ging. Er komen meer details naar boven naarmate op zijn niveau vragen worden gesteld.
3.2.
Eiser wijst voorts op de omstandigheid dat hij niet vrij naar buiten mocht om in de buurt te gaan rondkijken. Hij werd van en naar school gebracht. Omdat hij jong is heeft hij niet zoals een Nederlands kind doet alle details in zich opgenomen van de gebouwen waarvan verweerder denkt of meent te weten dat deze aanwezig zijn. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom van hem mag worden verwacht dat hij via gesprekken met leeftijdsgenoten over enige kennis over zijn directe woonomgeving moet kunnen beschikken. Hij heeft verklaard wat hij uit eigen waarneming gezien heeft en wat hij zich herinnert van de ritjes van en naar school over de verschillende routes. Dat hij de namen van straten niet weet, is niet verwonderlijk. Als men niet zelf op een kaart kijkt om een weg te zoeken en de straten opschrijft en in zich opneemt, weet men meestal de straatnamen niet, zeker niet als men, zoals eiser, gehaald en gebracht werd door een chauffeur. Eiser ging niet zelf naar een bank of een supermarkt.
3.3.
Eiser is verder van mening dat verweerder zijn verklaringen over de weg van huis naar school niet goed heeft begrepen. Verweerder wilde weten of de markt of de school dichterbij huis was. Eiser heeft getracht uit te leggen dat het lag aan de markt en aan de route die werd afgelegd. Soms was de markt zo groot dat deze doorliep tot aan de andere kant van de weg bij de school, zodat de markt dichterbij was dan de school. Als de markt aan de noordkant van de weg bleef, was de school dichterbij. Wanneer de route over de Express Way werd genomen, kwam men eerst bij de markt en pas daarna bij de school. Bij een andere route kwam men als eerste bij de school en dan pas bij de markt. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat maar op één manier gekeken kan worden naar de afstand tussen huis en school.
3.4.
Eiser heeft daarnaast betwist dat zijn verklaringen niet overeenstemmen met de realiteit. De stelling van verweerder dat eerst een viaduct onder doorgegaan moest worden vanaf de Oshodi Market naar de school is niet altijd juist. Dat ligt aan de route. Eiser heeft aangegeven dat de weg van de Oshodi Market naar school onder de brug/viaduct doorgaat (Agege Motor Rd.). Hij heeft verklaard dat hij meestal over de normale weg ging. Dan ging hij niet onder de brug door, maar zag hij de brug wel. De weg van de Oshodi Market onder de brug door naar school is in noord-zuid richting, terwijl de normale weg in zuid-noord richting was. Eiser heeft getracht duidelijk te maken dat er verschillende routes naar school werden genomen. Als hij moest uitstappen bij de Oshodi Market dan ging hij over de voetgangerstrap over de weg heen en dan onder de Express Way door. Verder is de verklaring van eiser, dat de Oshodi Market en de school dichtbij elkaar liggen maar dat hij een tijdje moest rijden om daar te komen, niet tegenstrijdig met eerdere verklaringen dat hij aan de federale weg zelf woonde. Het verkeer op de verschillende wegen is namelijk vaak overvol. Het lijkt op zich dichtbij, maar het duurt lang voor men er is.
3.5.
Voorts heeft eiser aangegeven dat hij niet precies wist uit hoeveel gebouwen de Ilupeju Grammar School bestaat. Hem is niet duidelijk welke tien schoolgebouwen door verweerder bedoeld worden en welke gebouwen door verweerder worden meegenomen in de telling. Hij heeft onder meer verklaard dat het om een U-vormig gebouw gaat, er een binnenplaats was om te sporten, en er een gebouw staat voor de opening van de U. Dat het om een U-vormig gebouw gaat blijkt uit Google maps satelliet. Hij heeft niet verklaard dat er een gebouw is dat de U afsluit, zoals verweerder beweert. Eiser heeft in ieder geval niet de toiletgebouwen meegerekend. De school had een oude kleur, een beetje vervallen. Hij weet niets van het College. Daar kwam hij niet en dat zit verderop op het terrein, het senior complex. Eiser begrijpt in dit verband niet welke satellietbeelden bedoeld worden. In zijn algemeenheid merkt eiser op dat hij in de beschermde opvang geen (vrije) toegang tot internet heeft. Hij beschikt niet over kaart- en satellietmateriaal. Het lijkt erop dat verweerder ander materiaal gebruikt dan waar hij de beschikking over heeft.
3.6.
Eiser heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat acht jaar onderwijs geen garantie is voor een goed opmerkingsvermogen en concentratie. Wat verweerder niet heeft meegewogen is dat hij minderjarig is, seksueel misbruikt en vaak mishandeld is, zeer bang was voor [persoon A] en als zeer bange jongen in de beschermde opvang is geplaatst waar hij uiteindelijk zo ver was dat hij een beetje over zijn problemen/traumatische ervaringen kon praten.
3.7.
Volgens eiser is het afwijzen van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond in strijd met de Richtlijn 2013/32/EU (de herziene Procedurerichtlijn). In artikel 31, achtste lid en negende lid, van de Procedurerichtlijn gaat het over een besluit tot versnelling. Naar de mening van eiser is het schriftelijk voornemen, als bedoeld in artikel 3:114, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), het besluit tot versnelling. Daarom kunnen alleen zaken die in de algemene asielprocedure (AA-procedure) worden afgedaan als kennelijk ongegrond worden afgewezen, terwijl de aanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure (VA) is afgedaan. Subsidiair bestrijdt eiser dat hij verklaringen heeft afgelegd die aangemerkt kunnen worden als duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 29 september 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:12371), waarin, onder verwijzing naar de memorie van toelichting, wordt overwogen dat het moet gaan om evident tegenstrijdige, onjuiste of zodanig onwaarschijnlijke verklaringen dat het asielrelaas daardoor ongeloofwaardig is. De rechtbank stelt in deze uitspraak dat hiervan niet snel sprake zal zijn. Een andere lezing zou niet stroken met het verdwijnen van de toets van de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas en de invoering van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, aldus eiser.
De beoordeling
4. Op 20 juli 2015 is de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van
26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking getreden (Stb. 2015, 292).
5. In artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn is bepaald dat op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet en intrekking voor inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing is, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000, tenzij het onderzoek door de rechtbank gesloten is. Nu het bestreden besluit dateert van
18 november 2015 heeft verweerder het nieuwe recht toegepast.
6. In artikel 52 van de Procedurerichtlijn is – voor zover hier van belang – evenwel bepaald dat de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, lid 1, toepassen op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend en op procedures tot intrekking van de internationale bescherming die zijn ingeleid na 20 juli 2015 of een eerdere datum. Verzoeken die zijn ingediend vóór 20 juli 2015 en procedures tot intrekking van de vluchtelingenstatus die zijn ingeleid vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen krachtens Richtlijn 2005/85/EG (de vorige Procedurerichtlijn).
7. De eerste volzin van artikel 52 dient aldus te worden verstaan dat de lidstaat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, eerste lid, toepassen op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend en op procedures die zijn ingeleid vanaf het moment waarop de tijdig omgezette richtlijnbepalingen in die lidstaat in werking zijn getreden. Dat is in ieder geval met ingang van de uiterste implementatiedatum, zijnde 20 juli 2015. De tweede volzin van artikel 52 dient in dat licht te worden begrepen. Daarmee is dan ook bedoeld dat verzoeken die zijn ingediend vóór die datum, zijnde 20 juli 2015 of eerder, zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen krachtens Richtlijn 2005/85/EG. Artikel 52 van de Procedurerichtlijn is dan ook voor wat betreft dat deel onjuist geïmplementeerd. Artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juli 2015 dient dan ook ten dele onverbindend te worden verklaard.
8. Nu de asielaanvraag van eiser dateert van 27 september 2014, en derhalve voor de implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in de nationale wet- en regelgeving, is zijn verzoek om internationale bescherming onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen krachtens Richtlijn 2005/85/EG, voor zover een lidstaat destijds niet uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven de facultatieve bepalingen in die richtlijn niet op te nemen in nationale wetgeving. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW3971), waarin is overwogen dat uit de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van Richtlijn 2005/85/EG (Kamerstukken II, 2006 07, 30 976, nr. 3, blz. 8) blijkt dat de wetgever ervoor heeft gekozen de facultatieve bepaling van artikel 28, tweede lid, van die richtlijn niet in de nationale wetgeving te implementeren. De Afdeling heeft daarbij tevens – onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van
21 oktober 2010, C 227/09, Accardo, punten 46 en 47, (www.curia.europa.eu), overwogen dat afwijkende bepalingen van een richtlijn, indien deze niet rechtsgeldig zijn omgezet, niet rechtstreeks kunnen worden ingeroepen tegen particulieren.
9. Vastgesteld dient te worden dat Nederland toentertijd niet artikel 28, tweede lid, van Richtlijn 2005/85/EG heeft geïmplementeerd, waarin is bepaald dat de lidstaten in de in artikel 23, lid 4, onder b, bedoelde gevallen en gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de in artikel 23, lid 4, onder a) en onder c) tot en met o), vermelde omstandigheden van toepassing is, tevens een asielverzoek als kennelijk ongegrond kunnen beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
10. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat luidde ten tijde van eisers asielaanvraag, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
11. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat luidt na de implementatie van de herziene Procedurerichtlijn, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn (lees: Richtlijn 2013/32/EU), indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, het zij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
12. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de herziene Procedurerichtlijn.
13. De rechtbank leidt uit artikel 32, tweede lid, van de herziene Procedurerichtlijn af dat de lidstaten alleen tot kennelijke ongegrondverklaring van het verzoek kunnen besluiten nadat is vastgesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen als ongegrond. In lijn daarmee heeft verweerder blijkens het bestreden besluit dan ook eerst beoordeeld of de aanvraag ongegrond is in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, zoals die bepaling luidt na de implementatie van de herziene Procedurerichtlijn, maar welke materieelrechtelijk niet verschilt van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 zoals dat luidde ten tijde van de asielaanvraag van eiser.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen geloof kan worden gehecht aan de door eiser gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst. Eiser heeft geen documenten overgelegd waarmee zijn identiteit en nationaliteit kunnen worden vastgesteld. De in beroep overgelegde geboorteverklaring en de getuigenverklaring van mevrouw [tante] kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. De wijze waarop de geboorteverklaring is verkregen, roept vragen op, omdat dan aangenomen zou moeten worden dat het voor een derde met een door eiser vanuit Nederland opgestuurde pasfoto al mogelijk is deze verklaring van de Nigeriaanse autoriteiten te verkrijgen. Bovendien heeft eiser geen identiteitsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat de gegevens in de verklaring op hem zien. De verklaring van mevrouw [tante] maakt vorenstaande niet anders nu onduidelijk is in welke verhouding zij tot eiser staat. Daarbij komt dat het vreemd is dat deze (gestelde) tante van eiser zich thans voor eiser inspant, terwijl zij daarvan eerder – afgaande op de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor – weinig blijk heeft gegeven.
15. Doordat eiser nog immer geen nationaliteitsverklaring en/of paspoort heeft overgelegd, heeft verweerder niet ten onrechte bezien of eiser zijn herkomst geloofwaardig heeft gemaakt aan de hand van verklaringen over zijn gestelde woonomgeving, Lagos. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Zoals verweerder terecht heeft geconstateerd heeft eiser weinig concrete verklaringen afgelegd over de omgeving waar hij een groot aantal jaren zou hebben gewoond voordat hij naar Nederland kwam. Eiser blijkt nagenoeg niet in staat om directe aanwijzingen in de vorm van straatnamen, kruispunten en/of markante gebouwen in de nabijheid van zijn gestelde verblijfplaats te geven. In grote lijnen volstaat eiser met het geven van redenen waarom hij zo weinig gedetailleerd kan vertellen over zijn woonomgeving. Dit hoeft voor verweerder geen aanleiding te vormen om eiser het voordeel van de twijfel te geven. Het is immers aan eiser om zijn nationaliteit, identiteit en herkomst aannemelijk te maken. Bovendien had van een 17-jarige, die vanaf zijn negende jaar in Lagos zou hebben gewoond en daar naar school zou zijn gegaan, meer concrete informatie mogen worden verwacht over wat hij heeft gezien, gehoord en ervaren. Doordat eiser geen documenten heeft overgelegd waarmee hij zijn nationaliteit en identiteit kan onderbouwen en bovendien vage verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde woonomgeving (Lagos), heeft verweerder terecht geen geloof gehecht aan de door eiser gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst. De enkele omstandigheid dat eiser Edo spreekt, is onvoldoende om de gestelde Nigeriaanse nationaliteit wel aannemelijk te achten.
16. Gelet op het hiervoor overwogene bestond geen aanleiding voor verweerder om de overige relevante elementen van het relaas op geloofwaardigheid te beoordelen. Aangezien niet duidelijk is wie eiser is en waar hij vandaan komt, kan niet worden getoetst of zijn vrees bij terugkeer reëel of voldoende zwaarwegend is te achten. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser ongegrond is en dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond
17. De stelling van verweerder ter zitting dat eiser geen belang meer heeft bij de vraag welk recht van toepassing is, kan niet worden gevolgd nu die vraag immers relevant blijft als een rechtzoekende tegen een besluit van een bestuursorgaan opkomt. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat eiser thans – ex nunc toetsend en los van de vraag welk recht op zijn aanvraag van toepassing is – geen belang meer heeft bij een beoordeling van de kennelijke ongegrondheid van zijn aanvraag, kan die stelling evenmin worden gevolgd. Dat eiser zijn beroep heeft mogen afwachten en al die tijd opvang heeft genoten, doet niet af aan het feit dat zijn aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond en niet als ongegrond. Reeds hierin is het procesbelang van eiser gelegen. Dat verweerder in het kader van de kennelijke ongegrondheid tevens is gehouden om eerst de ongegrondheid van de aanvraag te beoordelen, wil niet zeggen dat sprake is van een primair en subsidiair standpunt. De kennelijke ongegrondheid bestaat weliswaar uit twee componenten, maar die zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden als de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Wanneer de redenering van verweerder gevolgd zou worden, zou een vreemdeling bovendien geen effectief rechtsmiddel meer hebben tegen de in artikel 30b van de Vw 2000 genoemde grond(en) die tot de afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrondheid heeft (hebben) geleid. Verweerder zou dan te pas en te onpas een grond als genoemd in artikel 30b van de Vw 2000 aan een vreemdeling kunnen tegenwerpen zonder dat daarvan de juistheid in rechte door een rechter kan worden getoetst. Dit zou niet alleen strijdig zijn met artikel 46 van de herziene Procedurerichtlijn, maar ook met artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin eveneens het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel is neergelegd. Daarnaast gaat het betoog van verweerder voorbij aan het feit dat de werking van het besluit door het tijdig instellen van beroep ingevolge artikel 82 van de Vw 2000 niet wordt opgeschort als een asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b Vw 2000, terwijl dat wel het geval is bij afwijzing van een asielaanvraag als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Dit maakt verschil uit voor de vraag of de vreemdeling na de uitspraak op het beroep nog een vertrektermijn heeft of niet.
18. Zoals in rechtsoverweging 8 reeds is overwogen, bestond voor de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn niet de mogelijkheid voor verweerder om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te doen omdat de nationale wetgever ervoor gekozen had om die door Richtlijn 2005/85/EG geboden mogelijkheid niet over te nemen. De stelling van verweerder dat de aanvraag van eiser thans wel als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen omdat Richtlijn 2005/85/EG ook de mogelijkheid daartoe bood, wordt om die reden dan ook niet gevolgd. Artikel 52 van de herziene Procedurerichtlijn regelt de eerbiedigende werking van het oude recht ten aanzien van verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend voor de implementatie van de herziene Procedurerichtlijn, zijnde 20 juli 2015. Een andere lezing zou in strijd zijn met het in rechtsoverweging 8 genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2010. De rechtbank volgt de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, van 1 december 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:14014).
19. Nu de aanvraag van eiser dient te worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold ten tijde van zijn aanvraag, heeft verweerder de aanvraag dan ook niet kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het afwijzen van de aanvraag als kennelijk ongegrond. De rechtbank komt derhalve niet meer toe aan de beroepsgrond van eiser dat verweerder op grond van artikel 31, achtste en negende lid, van de herziene Procedurerichtlijn alleen in de AA-procedure een aanvraag kan afwijzen als kennelijk ongegrond.
Zelf in de zaak voorzien
20. De rechtbank ziet gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 14 tot en met 16 aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder de aanvraag wel had kunnen afwijzen als ongegrond. De rechtbank wijst de aanvraag van eiser dan ook af als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, zoals die bepaling luidde ten tijde van de aanvraag van eiser. Daarbij wijst de rechtbank erop dat voor eiser de rechtsgevolgen gelden die aan een afwijzing op die grond in de VA-procedure zijn verbonden. Dit houdt in dat de uitspraak heeft te gelden als een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000 en dat de vertrektermijn ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat luidde ten tijde van de asielaanvraag, vier weken bedraagt. Verder bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift – gelet op artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat luidde ten tijde van de asielaanvraag en ook thans nog luidt – vier weken.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat de voorzieningenrechter verweerder bij uitspraak van 15 december 2015 al heeft veroordeeld tot betaling van de proceskosten van in totaal € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 490,-, wegingsfactor 1). Met inachtneming hiervan stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 744,- (1 punt voor het indienen van een – aanvullend – beroepschrift; 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, zoals die bepaling luidde ten tijde van de asielaanvraag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 744,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Buijs, voorzitter, mr.drs. S. van Lokven en
mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen
vier wekenna de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.