Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
In voornoemde jurisprudentie van de Afdeling zijn onder meer de rapporten van Artsen zonder Grenzen van januari 2010 en van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van oktober 2013 betrokken en een aantal van de in het document van VWN van oktober 2015 genoemde stukken. Uit de overige in voornoemd document aangehaalde stukken, blijkt voorts niet van een wezenlijk andere situatie dan de situatie die is beoordeeld in voornoemde jurisprudentie. De stukken geven blijk van dezelfde zorgen over de toegang tot opvang, de opvangfaciliteiten en de voorzieningen in de opvang, zoals die ook volgt uit de stukken die in voornoemde jurisprudentie zijn betrokken. Echter uit de stukken blijkt niet dat de situatie hieromtrent thans wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie zoals die aan de orde was in voornoemde uitspraken.
De beroepsgrond slaagt niet.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2437) overwogen dat de verantwoordelijkheid voor de overdracht naar een andere lidstaat primair op de autoriteiten van de verzoekende lidstaat rust en een asielzoeker daarnaast de mogelijkheid wordt geboden om zelf, op eigen initiatief, verantwoordelijkheid te nemen voor zijn overdracht. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3477), onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2537), de in artikel 44a, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 62c, eerste lid, Vw opgenomen algemene verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten niet in overeenstemming geacht met de Verordening en deze artikelen dan ook onverbindend verklaard. Eiser stelt dat hij door het opleggen van een vertrektermijn in zijn belangen is geschaad, nu het niet voldoen aan een vertrektermijn voor hem gevolgen kan hebben indien tegen hem in de toekomst een terugkeerbesluit zou worden uitgevaardigd.
De beroepsgrond slaagt.
Het bestreden besluit, voor zover daarin de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen, blijft derhalve in stand, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 496,- te betalen.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.