1.6In de beoordeling over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 is bij I Werkresultaten eindoordeel S (slecht, scores waren 3x slecht, 1x normaal, 1x matig) en bij II Ontwikkeling competenties eindoordeel M (matig, scores waren 2x normaal, 2x slecht) gegeven. Het samenvattend oordeel is S. Van omstandigheden die de realisatie van de jaarafspraken hebben beïnvloed is geen sprake geweest.
Eiseres heeft op 18 februari 2014 mondeling haar bedenkingen kenbaar gemaakt.
Bij besluit van verweerder van 3 april 2014 heeft verweerder de door de leidinggevende van eiseres vastgestelde beoordeling omtrent het functioneren van eiseres over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 gehandhaafd. Het functioneren van eiseres kan mogelijkerwijs beïnvloed zijn door de door haar geschetste omstandigheden, maar deze zijn niet onmiskenbaar van invloed geweest op haar (dis)functioneren.
Eiseres heeft bij brief van 14 mei 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 23 juli 2014 heeft verweerder het besluit van 3 april 2014 ingetrokken en eiseres een nieuwe beoordeling over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 toegezonden. Omdat in de beoordeling over 2012 bij het eindoordeel score ‘normaal’ was toegekend, is in de beoordeling over 2013 formeel voor de eerste keer geconstateerd dat eiseres niet geheel aan de eisen voldoet. Conform de toelichting op artikel 4 van de Regeling jaargesprekken 2005 (de Regeling) had hierbij de score ‘matig’ moeten worden toegekend en niet de score ‘slecht’. Bij het samenvattend oordeel had de score ‘matig’ toegekend moeten worden.
In de nieuwe beoordeling is bij I Werkresultaten eindoordeel M (met handhaving van de eerder gegeven scores) gegeven en bij II Ontwikkeling competenties eindoordeel M (met handhaving van de eerder gegeven scores). Het samenvattend oordeel is M.
Zonder tegenbericht gaat verweerder ervan uit dat eiseres haar bezwaar handhaaft. Het bezwaar wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede gericht te zijn tegen de nieuwe beoordeling.
Eiseres is op 22 januari 2015 gehoord in het kader van haar bezwaar.
Op 19 februari 2015 heeft de bezwarencommissie verweerder van advies gediend.
Bij het bestreden besluit van 17 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2 Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank overweegt ter zake van de door eiseres gestelde schending van de hoorplicht als volgt. De hoorzitting is verdaagd geweest in verband met verlof van eiseres en daarna in verband met haar arbeidsongeschiktheid per 8 augustus 2014. Uit de adviezen van de bedrijfsarts ter zake van de spreekuurcontacten op 28 oktober 2014, 9 december 2014 en 13 januari 2015 blijkt dat het de vraag is of het verstandig is om eiseres in de toekomst nog werkzaamheden te laten verrichten voor de provincie, dat het belangrijk is om samen naar een definitieve oplossing te werken en dat het goed voor eiseres is dat er snel duidelijkheid komt over vervolgstappen. Verweerder heeft vervolgens een hoorzitting gepland op 22 januari 2015 en het verzoek van eiseres om verdaging vanwege haar medische situatie niet gehonoreerd. Bij deze hoorzitting is eiseres verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres ten onrechte niet in persoon heeft gehoord, waardoor sprake is van schending van de hoorplicht. Er bestaat echter voldoende grond om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Verweerder heeft de adviezen van de bedrijfsarts in dit geval op juiste wijze geïnterpreteerd. Het was dan ook aangewezen om de behandeling van het bezwaar - inclusief het houden van een hoorzitting - voort te zetten. Van belang is voorts dat eiseres zelf haar bezwaar uitgebreid op schrift heeft gesteld en in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid is geweest om haar standpunt naar voren te brengen.
5.1.1Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB
18 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0520) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij een negatief oordeel moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen die toetsing kunnen doorstaan (CRvB 6 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5666). 5.1.2Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 25 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5298, en CRvB 5 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:292) kunnen voorts bepaalde omstandigheden niet leiden tot een gunstiger beoordeling dan op grond van zijn feitelijk functioneren gedurende de beoordelingsperiode is gerechtvaardigd. Dergelijke omstandigheden kunnen hooguit invloed hebben op de aan de beoordeling te verbinden rechtspositionele gevolgen.