ECLI:NL:RBDHA:2016:3554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van ambtenaar en de invloed van privéomstandigheden op de beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beoordeling van het functioneren van eiseres, die sinds 1 januari 2004 in dienst is bij de provincie Zuid-Holland. Eiseres was werkzaam als Senior Beleidsadviseur en had te maken met een negatieve beoordeling over de periode van 1 januari 2013 tot 27 november 2013. De rechtbank behandelt de procedure die is gevolgd na de beoordeling, waarbij eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de beoordeling en uiteindelijk beroep heeft ingesteld. De rechtbank constateert dat de beoordeling van eiseres niet op onvoldoende gronden berust en dat er geen sprake is van een ongeloofwaardige terugval in haar functioneren. Eiseres heeft aangevoerd dat privéomstandigheden, zoals het langdurige ziekbed van haar schoonvader, haar functioneren negatief hebben beïnvloed. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet onmiskenbaar van invloed zijn geweest op haar functioneren en dat de leidinggevende van eiseres voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/3013 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.G.F.M. Hoffmans),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Hofkes).

Procesverloop

Bij besluit van verweerder van 3 april 2014 heeft verweerder een door de leidinggevende van eiseres opgestelde beoordeling omtrent het functioneren van eiseres over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 gehandhaafd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 23 juli 2014 heeft verweerder het besluit van 3 april 2014 ingetrokken en eiseres een nieuwe beoordeling over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 toegezonden.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen [persoon A], leidinggevende van eiseres.

Overwegingen

1.1
Eiseres is in dienst geweest sinds 1 januari 2004. Zij is met ingang van 1 maart 2010 geplaatst in de functie van Senior Beleidsadviseur bij het bureau Kaderstelling en Controle van de afdeling Financiële en Juridische Zaken (FJZ). Aan deze functie is schaal 13 verbonden.
1.2
De beoordeling van het functioneren van eiser over de periode 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 was goed.
De beoordelingen over de perioden 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 en 1 januari 2012 tot 19 december 2012 waren normaal.
1.3
In het formulier startgesprek 2013 is vermeld dat afspraken zijn gemaakt over te behalen werkresultaten in 2013. Vermeld is voorts dat 2012 voor eiseres vanwege privéomstandigheden een zwaar jaar is geweest.
1.4
In het formulier van het voortgangsgesprek op 24 juli 2013 is de stand van zaken met betrekking tot de gemaakte afspraken vermeld. Voorts is vermeld dat eiseres de eerste helft van het jaar privé een moeilijke periode heeft gehad en dat dit zijn weerslag had op haar werkzaamheden.
1.5
Op 16 oktober 2013 heeft een gesprek met eiseres plaatsgevonden, waarbij zij heeft medegedeeld dat het nog steeds niet goed met haar gaat en dat zij zich niet of nauwelijks op werkzaamheden kan concentreren. Zij is daarom maar beperkt toegekomen aan de werkzaamheden die waren afgesproken. Vanaf 1 november 2013 zal een verbetertraject worden gestart aan de hand van een verbeterplan.
1.6
In de beoordeling over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 is bij I Werkresultaten eindoordeel S (slecht, scores waren 3x slecht, 1x normaal, 1x matig) en bij II Ontwikkeling competenties eindoordeel M (matig, scores waren 2x normaal, 2x slecht) gegeven. Het samenvattend oordeel is S. Van omstandigheden die de realisatie van de jaarafspraken hebben beïnvloed is geen sprake geweest.
Eiseres heeft op 18 februari 2014 mondeling haar bedenkingen kenbaar gemaakt.
Bij besluit van verweerder van 3 april 2014 heeft verweerder de door de leidinggevende van eiseres vastgestelde beoordeling omtrent het functioneren van eiseres over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 gehandhaafd. Het functioneren van eiseres kan mogelijkerwijs beïnvloed zijn door de door haar geschetste omstandigheden, maar deze zijn niet onmiskenbaar van invloed geweest op haar (dis)functioneren.
Eiseres heeft bij brief van 14 mei 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 23 juli 2014 heeft verweerder het besluit van 3 april 2014 ingetrokken en eiseres een nieuwe beoordeling over de periode 1 januari 2013 tot 27 november 2013 toegezonden. Omdat in de beoordeling over 2012 bij het eindoordeel score ‘normaal’ was toegekend, is in de beoordeling over 2013 formeel voor de eerste keer geconstateerd dat eiseres niet geheel aan de eisen voldoet. Conform de toelichting op artikel 4 van de Regeling jaargesprekken 2005 (de Regeling) had hierbij de score ‘matig’ moeten worden toegekend en niet de score ‘slecht’. Bij het samenvattend oordeel had de score ‘matig’ toegekend moeten worden.
In de nieuwe beoordeling is bij I Werkresultaten eindoordeel M (met handhaving van de eerder gegeven scores) gegeven en bij II Ontwikkeling competenties eindoordeel M (met handhaving van de eerder gegeven scores). Het samenvattend oordeel is M.
Zonder tegenbericht gaat verweerder ervan uit dat eiseres haar bezwaar handhaaft. Het bezwaar wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede gericht te zijn tegen de nieuwe beoordeling.
Eiseres is op 22 januari 2015 gehoord in het kader van haar bezwaar.
Op 19 februari 2015 heeft de bezwarencommissie verweerder van advies gediend.
Bij het bestreden besluit van 17 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2 Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank overweegt ter zake van de door eiseres gestelde schending van de hoorplicht als volgt. De hoorzitting is verdaagd geweest in verband met verlof van eiseres en daarna in verband met haar arbeidsongeschiktheid per 8 augustus 2014. Uit de adviezen van de bedrijfsarts ter zake van de spreekuurcontacten op 28 oktober 2014, 9 december 2014 en 13 januari 2015 blijkt dat het de vraag is of het verstandig is om eiseres in de toekomst nog werkzaamheden te laten verrichten voor de provincie, dat het belangrijk is om samen naar een definitieve oplossing te werken en dat het goed voor eiseres is dat er snel duidelijkheid komt over vervolgstappen. Verweerder heeft vervolgens een hoorzitting gepland op 22 januari 2015 en het verzoek van eiseres om verdaging vanwege haar medische situatie niet gehonoreerd. Bij deze hoorzitting is eiseres verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres ten onrechte niet in persoon heeft gehoord, waardoor sprake is van schending van de hoorplicht. Er bestaat echter voldoende grond om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Verweerder heeft de adviezen van de bedrijfsarts in dit geval op juiste wijze geïnterpreteerd. Het was dan ook aangewezen om de behandeling van het bezwaar - inclusief het houden van een hoorzitting - voort te zetten. Van belang is voorts dat eiseres zelf haar bezwaar uitgebreid op schrift heeft gesteld en in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid is geweest om haar standpunt naar voren te brengen.
5.1.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB
18 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0520) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij een negatief oordeel moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen die toetsing kunnen doorstaan (CRvB 6 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5666).
5.1.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 25 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5298, en CRvB 5 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:292) kunnen voorts bepaalde omstandigheden niet leiden tot een gunstiger beoordeling dan op grond van zijn feitelijk functioneren gedurende de beoordelingsperiode is gerechtvaardigd. Dergelijke omstandigheden kunnen hooguit invloed hebben op de aan de beoordeling te verbinden rechtspositionele gevolgen.
5.2
Naar aanleiding van het standpunt van eiseres dat uit de beoordeling een ‘ongeloofwaardige’ terugval blijkt ten opzichte van eerdere beoordelingen over eerdere jaren overweegt de rechtbank als volgt.
5.3
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de beoordeling van eiseres over het jaar 2012, hoewel sprake was van eindoordeel ‘N’, ook verbeterpunten bevatte. Voorts is daarin vermeld dat het voor eiseres vanwege privéomstandigheden een zwaar jaar is geweest.
5.4
Eiseres heeft in 2012 een nieuwe leidinggevende gekregen, [persoon A]. Nog daargelaten dat deze leidinggevende mogelijk een andere stijl van leidinggeven had dan haar voorganger, vast staat dat het jaar 2012 een kanteljaar is geweest voor de organisatie. De nadruk is komen te liggen op klantgericht werken en voor leidinggevenden het aansturen van beleidsmedewerkers. De nieuwe leidinggevende heeft hieraan uitvoering willen geven en verwachtte dat ook van eiseres ten opzichte van de beleidsmedewerkers wier werkzaamheden zij, gelet op haar functiebeschrijving, coördineerde. Dit is reeds aan de orde geweest in het voortgangsgesprek tussen eiseres en haar leidinggevende op 15 augustus 2012, waarbij is besproken dat meer inhoudelijke input van coördinatoren wordt verwacht, en vloeit ook voort uit het Afdelingsplan 2013 van de Afdeling FJZ, waarin onder meer leiderschap als prioriteit is gesteld.
5.5
De rechtbank stelt vast dat de leidinggevende tijdens het gesprek op 15 augustus 2012 reeds met eiseres heeft gesproken over haar ambities ter zake van eventuele volgende functies. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierin niet gelezen worden dat de leidinggevende aankoerste op ontslag van eiseres.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het algemeen geldt dat wensen met betrekking tot mobiliteit onderdeel kunnen uitmaken van een voortgangsgesprek. Dit is nadien ook beleid geworden, zoals is beschreven in voornoemd Afdelingsplan 2013, inhoudende dat met medewerkers die een vaste aanstelling hebben wordt besproken wat zij doen in het kader van flexibiliteit en mobiliteit. In 2013 worden hierover in de gesprekkencyclus met iedere medewerker afspraken gemaakt.
5.6
De rechtbank overweegt dat de bestreden scores in de beoordeling over 2013 zijn voorzien van substantiële voorbeelden. Uit de beoordeling blijkt voorts dat ook rekening is gehouden met de werkzaamheden die wel naar behoren zijn uitgevoerd. Op 24 juli 2013 is een voorgangsgesprek met eiseres gevoerd. Uit het verslag van dit gesprek blijkt dat eiseres zich er van bewust was dat zij in de eerste helft van de beoordelingsperiode niet op het gewenste niveau heeft gefunctioneerd. Zij heeft te kennen gegeven dat zij zich door privéomstandigheden erg onzeker voelde, waardoor zij niet in staat is geweest de afgesproken werkzaamheden binnen de daarvoor gestelde termijnen en kaders af te handelen/uit te voeren. Ook uit het verslag van het gesprek tussen eiseres en haar leidinggevende op 16 oktober 2013 blijkt dat eiseres heeft aangegeven dat het nog steeds niet goed met haar gaat en dat zij maar beperkt is toegekomen aan de werkzaamheden die waren afgesproken. Op grond van het vorenstaande staat voldoende vast dat eiseres is tekort geschoten in haar functioneren. Het enkele feit dat aan de gegeven scores thans een ander eindoordeel wordt verbonden berust op het door verweerder gehanteerde beoordelingsbeleid Dit maakt echter niet dat de gegeven scores hierdoor onjuist zijn te achten.
5.7
Eiseres heeft aangevoerd dat haar leidinggevende te weinig rekening heeft gehouden met bijzondere omstandigheden die het functioneren van eiseres negatief beïnvloedden, met name het langdurige ernstige ziekbed van haar schoonvader vanaf begin 2012.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de onder 5.1.2 weergegeven vaste jurisprudentie van de Raad. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat te weinig rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden. In de eerste plaats overweegt zij daartoe dat eiseres over een zeer lange periode deze omstandigheden aanvoert als factor waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de beoordeling van haar functioneren. In het voortgangsgesprek met haar leidinggevende op 15 augustus 2012 en in het gesprek van 20 februari 2014, waarin zij haar bedenkingen bij de beoordeling over 2013 heeft toegelicht, voert zij deze omstandigheden aan. Het zou op de weg van eiseres hebben gelegen naar een meer structurele oplossing te zoeken om met die omstandigheden om te gaan. Een fulltime functie op niveau schaal 13 en langdurige mantelzorg zijn immers niet makkelijk te combineren en de keuze voor langdurige mantelzorg is voor rekening van eiseres. De leidinggevende heeft bij herhaling aan eiseres gevraagd aan welke voorwaarden van haar kant en van de kant van de organisatie voldaan zou moeten worden om tot beter functioneren te komen. Eiseres heeft geen voorstellen gedaan die tot structurele of langdurige vermindering van werkbelasting leidden.
5.8
De rechtbank is gezien bovenstaande overwegingen van oordeel dat van een ongeloofwaardige terugval geen sprake is en dat de beoordeling over 2013 niet op onvoldoende gronden berust. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
6 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.