In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) die hem was opgelegd na een aanhouding wegens rijden onder invloed op 28 januari 2015. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen het besluit van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet de vereiste medewerking aan de EMA zou hebben verleend, omdat hij volgens de trainer alcohol had geconsumeerd voor het nagesprek. De eiser betwistte deze claim en voerde aan dat er geen objectieve test was uitgevoerd om zijn alcoholgebruik vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat het CBR onvoldoende bewijs had geleverd dat de eiser onder invloed was van alcohol en dat de conclusie dat hij niet had meegewerkt aan de EMA niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van de eiser.