201304933/1/A1.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 april 2013 in zaak nr. 12/10527 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Bhulai, advocaat te Den Haag, en M. El Amiri, en het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling), verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel indien hij onder invloed van alcohol of andere drogerende stoffen op de desbetreffende cursus verschijnt.
2. Het CBR heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ten grondslag gelegd dat hij niet de vereiste medewerking aan de hem opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) heeft verleend, aangezien hij, blijkens een negatief afloopbericht, onder invloed van alcohol op het tot de EMA behorende voorgesprek is verschenen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bij hem bij het EMA-voorgesprek aangetroffen hoeveelheid alcohol verwaarloosbaar is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank voorts ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat hij geen kennis heeft genomen van de mededeling in de uitnodiging dat hij niet onder invloed van alcohol mocht verschijnen (ook niet van de avond ervoor) voor zijn risico dient te komen. De rechtbank heeft verder miskend dat in de folder EMA op de website van het CBR waarnaar in de uitnodiging is verwezen niet expliciet staat dat hij ook de avond ervoor niet mocht drinken, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 augustus 2007 in zaak nr. 200701390/1) dient het begrip "onder invloed van alcohol" in artikel 9 van de Regeling ruim uitgelegd te worden, in die zin dat elk promillage daar onder valt en dat het CBR waarde mag hechten aan de uitslag van een afgenomen blaastest.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CBR waarde heeft mogen hechten aan de uitslag van de afgenomen blaastest, waaruit bleek van een alcoholpromillage van 0,14%. De positieve uitslag is bovendien in overeenstemming met de door [appellant] ter zitting bij de rechtbank gegeven verklaring dat hij de dag voor het EMA-voorgesprek alcohol heeft genuttigd. Voorts wordt in aanmerking genomen dat [appellant] wist, althans behoorde te weten, dat de avond voor het voorgesprek genuttigde alcohol zou kunnen leiden tot de conclusie dat hij onder invloed van alcohol verkeerde, nu in de brief waarin hij is opgeroepen voor de aan hem opgelegde EMA, is vermeld dat voor deelname aan de EMA geldt dat [appellant] niet onder invloed van alcohol of drugs (ook niet van de avond ervoor) mag zijn. Dat [appellant] geen kennis heeft genomen van de mededeling in de uitnodiging dat hij niet onder invloed van alcohol (ook niet van de avond ervoor) mocht verschijnen, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst heeft de rechtbank met juistheid voor zijn rekening gelaten. Daar doet niet aan af dat het CBR, wat daar verder van zij, op de hoogte was van de omstandigheid dat [appellant] de Nederlandse taal onvoldoende beheerst of dat in de brochure EMA, zoals [appellant] stelt, niet expliciet is vermeld dat de avond voor de dag van het voorgesprek geen alcohol mag worden gedronken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
580.